Steeds meer kans om een zeearend te spotten
Al jaren gaat het goed met de grootste roofvogel die in Nederland voorkomt. Dit jaar is een recordaantal jonge zeearenden geringd. „We zien opeens ook nesten met drie jongen.”
„Het is een heel spannende actie om zo’n vogel in je handen te hebben”, zegt Symen Deuzeman van de Werkgroep Zeearend Nederland. „Hoe jong ook, deze vogels kunnen behoorlijk fel zijn”, zegt hij. „Vooral met hun snavel kunnen ze flink bijten. Daarom is het handig om een vogel met twee mensen te hanteren.”
Samen met zijn collega Lútzen Jongema, terreinbeheerder en boswachter, heeft hij dit jonge vrouwtje in het Hulkesteinse bos bij Zeewolde gewogen, gemeten en geringd. Deze werkgroep wordt financieel gesteund door provincies en fondsen, zoals het Prins Bernhard Cultuurfonds. Ieder jaar, tussen half mei en half juni, onderzoekt de groep de jongen van alle broedende paren, om in de gaten te houden hoe het gaat met de zee- arenden in Nederland.
En de bevindingen zijn vrolijk stemmend, want het gaat goed met deze grootste roofvogel van Nederland. „Vorig jaar hebben we 22 jongen geringd en dit jaar komen we zeker boven de dertig”, zegt Deuzeman enthousiast. „We zien ook dat de paren meer jongen krijgen. Meestal vinden we een of twee jongen per nest, sinds vorig jaar zien we opeens ook nesten met drie jongen.”
De jongen krijgen twee ringen om hun poten, een met de code van het vogeltrekstation in Wageningen en de andere met een unieke code die functioneert als identiteitsbewijs.
Mocht ergens een dode zeearend gevonden worden, dan weet de werkgroep precies welke vogel dat is. En als vogelaars een scherpe foto schieten van een arend in de lucht of op een tak, is deze code vaak goed te lezen.
„Als werkgroep behartigen wij de belangen van de zeearend. Als een vogel zich ergens vestigt in de buurt van bebouwing, of openbaar terrein, gaan we in overleg met de terreinbeheerders wat er moet gebeuren om de vogel niet te verstoren”, vertelt Deuzeman. Zo had vorig jaar een zeearend zich gevestigd in een stuk bos dat ook een hondenlosloopplek was en waar een mountainbikeroute lag. „Die route is afgesloten, het stuk bos afgezet en daar is een rustgebied van gemaakt.”
Windmolens
De werkgroep neemt ook DNA af bij de kuikens. Om zeker te weten of het een mannetje of vrouwtje is en om te controleren of ze geen vogelgriep hebben. „Volwassen zeearenden gaan voor zover we nu weten niet dood aan vogelgriep, maar jongen wel. Daarom willen we dat goed in de gaten houden.”
Naast deze ziekte zijn windmolens de grootste bedreiging voor zeearenden, weet de werkgroep dankzij het onderzoek. „Tussen 2019 en 2021 hebben we vijftien vogels uitgerust met een zender. Daaruit konden we aflezen waar en wanneer ze doodgingen. Een aantal van die gezenderde vogels werd geraakt door de wiek van zo’n molen, in Duitsland maar ook in Flevoland.” Ook andere vogels, zoals gieren, zijn het slachtoffer van windmolens.
Dat heeft te maken met de hoogte waarop ze vliegen, en de route die ze nemen, legt Deuzeman uit. „Zeearenden verplaatsen zich vaak tussen de Oostvaardersplassen en de Randmeren. Daartussen liggen windmolenparken. Door die gezenderde zeearenden weten we dat ze daar het slachtoffer van zijn. Wie weet wat er nog meer onder die windmolens ligt.” Om die reden worden er in nieuwe windmolens soms systemen gebouwd waardoor de wieken stilvallen zodra er een grote roofvogel dichtbij komt.
Zeearenden zijn erg gevoelig voor verstoring, legt Deuzeman uit. „Als je ze op een paar honderd meter afstand nadert, vliegen ze al weg.”
Om de jongen te kunnen ringen moeten ze niet te oud zijn - dan zitten ze niet meer rustig op hun nest. En niet te jong, ze moeten hun donsvacht hebben vervangen voor veren. „Als dons nat wordt, koelen de jongen te sterk af. We kunnen dus pas ringen als ze veren hebben en ze zichzelf kunnen droogschudden. De jongen moeten minimaal veertig dagen oud zijn. Dan zijn ze ook sterk genoeg om zichzelf warm te houden.
Het jong ligt meestal rustig op het nest, de ouders zijn dan in de buurt of bij het water om voedsel te zoeken, zoals meerkoeten of karpers. Een boomklimmer klimt met touwen en klimijzers omhoog om het jong eruit te halen. Twee mensen houden het vast om de ringen om te kunnen doen. „We treffen van alles aan op het nest. Hier lag bijvoorbeeld een buizerd op, als prooi. Maar we vinden ook wel eens een poot van een ree.”
„Als de jongen groot genoeg zijn, kunnen we ze heel even van het nest halen. We zijn zo snel mogelijk weer weg. De ouders hebben zo’n sterke band met het jong dat ze altijd weer terugkomen.”
Vliegende deur
Zeearenden zijn met name te herkennen aan hun enorme formaat. Ze worden ook wel „vliegende deuren” genoemd. Zoals bij alle roofvogels worden de vrouwtjes groter dan de mannetjes, ze zijn zwaarder en hebben dikkere poten. Zo kunnen ze zwaardere prooien vangen om hun jongen mee te voeden. „Twee jaar geleden vonden we een dood vrouwtje”, vertelt Deuzeman.
„Ze was uit haar territorium verdreven door een ander vrouwtje. Daarbij ontstaan soms enorme gevechten. Ze gaan zo ver dat ze elkaar in het water proberen te verdrinken. Deze vogel had het niet overleefd. Toen we haar vonden, hebben we haar opgemeten. Ze had een spanwijdte van 2 meter en 40 centimeter. Ze woog 7,1 kilo.”
Omdat het al jaren zo goed gaat met de zeearend, is de kans steeds groter er een te spotten. Dat kan met name in waterrijk gebied, in Noord- Nederland, Flevoland, de randmeren en in de Biesbosch. Maar de grootste kans maak je bij de Oostvaardersplassen, waar ook het allereerste paar zich jaren geleden vestigde en voor het eerst succesvol wist te broeden.
Houd wel afstand, benadrukt Deuzeman. „Als werkgroep houden wij altijd minimaal vijfhonderd meter aan, de terreinbeheerders, bijvoorbeeld van Natuurmonumenten of Staatsbosbeheer, soms zelfs een kilometer.” En zeker als ze aan het broeden zijn, is het gevaarlijk voor de vogels om ze te verstoren. „Als een vrouwtje opvliegt van het nest waarop ze zit te broeden, en er staat iemand te fotograferen, of te picknicken of zo, dan durft ze pas terug te komen als er niemand meer in de buurt is. De eieren koelen in die tijd te sterk af, zeker als het regent. Dat overleven ze niet.”