Surinaamse president ‘verwelkomt’ excuses, ook in Paramaribo
Dat koning Willem-Alexander zijn excuses heeft uitgesproken en vicepremier Wopke Hoekstra namens de premier hetzelfde deed op Surinaamse bodem op 1 juli, „geeft een blijk van een wil om te erkennen hoe groot het leed toen was”. Dat zei de Surinaamse president Chan Santokhi bij een belangrijke herdenking bij het Kwakoe-monument in Paramaribo.
„De koning heeft aangegeven dat de excuses met hart en ziel intens worden beleefd, en wij verwelkomen dat”, zei de president. Hij voegde daar aan toe dat zijn regering niet meteen wil reageren, omdat hij eerst een in zijn land „breed gedragen” antwoord wil hebben op hoe Nederland en Suriname nu verder gaan.
„Onze reactie op de excuses moet van even grote historische waarde zijn als de excuses van Nederland. We hebben geen keus, omdat de wonden van driehonderd jaar slavernij niet makkelijk weg te maken zijn”, aldus Santokhi.
Johan Roozer, voorzitter van de Nationaal Comité Herdenking Slavernij, vindt het ook goed dat de koning zijn excuses heeft aangeboden. „Alleen vond ik, maar dat is misschien een beetje voorbarig van me, dat hij een daad had kunnen stellen”, zegt hij. Roozer hoopt dat het koninklijk huis een fonds opzet om onderzoek te doen naar de doorwerking van het slavernijverleden in het heden.
Roozer is ook blij dat Hoekstra op 1 juli, Keti Koti, in Suriname was. „Vandaag is weer een belangrijke stap, hier in Suriname. En ik denk dat de Surinaamse samenleving dat zeer zal waarderen. Zeker dat stukje erkenning voor de mensen die in het verzet waren, en gestreden hebben.”
De aanloop naar de excuses in december verliepen „misschien in het begin wel heel erg stroef”, maar inmiddels is de Nederlandse regering wat hem betreft „ook tactvol” geweest door de dialoog aan te gaan, zegt Roozer. „Dat heeft partijen toch wel nader tot elkaar gebracht.”
Hoekstra zegt dat hij het ook zelf een „zeer indrukwekkend moment” heeft gevonden, „hier op Surinaamse bodem, hier in Paramaribo”. „Het betrekken van iedereen in het proces is misschien wel het allerbelangrijkste dat we te doen hebben.”