Maurey Altenberg en Armir Tay ondervinden dagelijks gevolgen van slavernijverleden
Blanke mensen die bij een afvalinzamelingsbedrijf werken: de oma van Maurey Altenberg kon het niet begrijpen. Het slavernijverleden trok diepe sporen in de familie. Hoe merken Altenberg en Armir Tay de gevolgen daarvan vandaag de dag?
Damp stijgt op uit vier grote warmhoudbakken. Kok Helen weet hoe ze moet koken voor een grote groep mensen. Iedere donderdagavond schuiven gemeenteleden en buurtbewoners uit de wijken Hakfort en Huigenbos in de Bijlmer, een woonwijk in Amsterdam-Zuidoost, aan om de maaltijd te gebruiken in het gebouw van het Maranatha Community Transformation Center (MCTC).
Armir Tay (30) is een van de vaste bezoekers. Als zijn werkdag als administrateur bij de Kamer van Koophandel erop zit, gaat hij sporten en nuttigt hij vervolgens de maaltijd in zijn gemeente. Vroeger deed het christelijk geloof hem niet veel. Af en toe ging hij met zijn moeder mee naar de kerk, maar dat was het dan ook. Dat veranderde. „Op een dag kreeg ik onverklaarbaar veel zin om uit de Bijbel te lezen en te bidden”, aldus Armir. Vanaf dat moment raakt hij nauw betrokken bij het MCTC.
Maurey Altenberg (63) verzorgt op donderdagmiddag in het MCTC-gebouw de spelotheek voor kinderen. Daarna schuift ze bij de maaltijd aan. De medewerkster van de prikpoli van het Amsterdam Universitair Medisch Centrum zet zich al jaren in voor de Maranatha-gemeenschap. Ze hoeft niet lang na te denken als ze de vraag krijgt mee te werken aan een interview over het slavernijverleden. „Natuurlijk! Welkom! Eet je gelijk mee?”
Altenberg wordt in Suriname geboren, maar maakt op 31-jarige leeftijd de overstap naar Nederland. Hetzelfde doen de ouders van Tay. Zelf wordt hij geboren in Amsterdam.
Hebben jullie familieleden in het verleden te maken gehad met slavernij?
Altenberg: „Waarschijnlijk waren mijn voorouders slaven. De details daarvan weet ik niet, maar ik zag wel de gevolgen. Zo keken mijn grootouders nooit iemand aan als ze in gesprek waren. Ze spraken met gebogen hoofd. Het is een gevolg van hun slavernijverleden. Mijn voorouders hadden toen geen bestaansrecht; tegenspraak werd niet geaccepteerd. Mijn vader leerde ons om juist wel iemand aan te kijken als we in gesprek waren. Als een soort tegenreactie op het verleden. Ook ik zeg het regelmatig tegen kinderen: „Kijk mij aan als je met mij praat.””
Tay: „Ik weet niet of mijn familieleden slaven zijn geweest. Waarschijnlijk heb ik Duitse voorouders. De achternaam van mijn moeder is Janse.”
Altenberg: „Dat hoeft niet alles te zeggen. Toen de slavernij werd afgeschaft, kregen sommige slaven de naam van de slavenhouder. Achternamen als Samson en Kamperveen schijnen daar vandaan te komen.”
Er is tegenwoordig veel aandacht voor de afschaffing van de slavernij. Wat doet dat met jullie?
Tay: „Ik denk dat die belangstelling goed is. Die zet mij aan het denken over mijn familiegeschiedenis. Anderzijds: het verleden is het verleden, er is ook een toekomst. We moeten niet aan de historie vastzitten. Er zijn vreselijke dingen gebeurd, maar wat doen wij eraan om dat in de toekomst te voorkomen?”
Altenberg: „Zo zie ik dat ook. Er vindt nog steeds onrecht plaats. Duizenden vluchtelingen moeten een groot bedrag betalen om een gevaarlijke overtocht over zee te maken. In Chinese restaurants werken mensen voor een hongerloon. In een land als India worden kinderen als slaven gehouden. Vroeger is er veel misgegaan, ja, maar er gebeuren nog steeds dezelfde dingen. Hoe gaan we daarmee om?”
Op de drempel naar het herdenkingsjaar bood premier Rutte excuus aan voor het Nederlandse slavernijverleden. Hoe was dat voor jullie?
Altenberg: „Ik was blij dat het gebeurde. Het slavernijverleden heeft diepe sporen getrokken. Het is net als met iemand die gepest is: die vergeet dat zijn hele leven niet. In gesprekken met andere mensen merk ik dat het slavernijverleden hun nog steeds pijn doet.”
Tay: „Bij de een speelt dat wat meer dan bij de ander. Dat zie je ook in de discussie over Zwarte Piet. Ik vond Sinterklaas altijd een leuk feest. Maar als je wat ouder wordt, ontdek je wat voor achtergrond het heeft. Dan lijkt het toch een racistisch tintje te hebben.”
Altenberg: „Ik begreep eerst niet waarom er zo veel heibel over gemaakt werd. Later ontdekte ik dat bij sommige mensen die hier in de Bijlmer zijn opgegroeid de spanning toeneemt als 5 december dichterbij komt. Ze krijgen dan meer scheldwoorden naar zich toe, gericht op hun huidskleur. Dat vind ik heel erg. Dan begrijp ik de weerstand tegen Zwarte Piet, ook al heeft het feest misschien niet eens een racistische oorsprong.”
Tay: „Ik vond het wel mooi om te zien dat in de discussie hierover beide partijen –voor- en tegenstanders– naar een oplossing zochten.”
Altenberg: „Het gesprek met elkaar aangaan is heel belangrijk. Het slavernijverleden mogen we niet wegpoetsen, laten we er eerlijk over praten. En als we weten dat er vroeger iets plaatsgevonden heeft wat niet klopt, dan moeten we ook sorry zeggen.”
Ondervinden jullie nog gevolgen van het slavernijverleden?
Altenberg: „De gebeurtenissen van toen hebben een grote weerslag. Toen mijn oma in Nederland kwam, vond ze het vreemd dat er blanke mensen waren die vuil ophaalden of die er vies uitzagen. Dat kende ze niet.”
Tay: „Sommige blanke mensen wekken bij mij de indruk zichzelf superieur te vinden. Ik heb een collega die weleens de grens opzoekt met de opmerkingen die hij maakt. Het is mij dan vaak niet helemaal duidelijk: is dit nu een grap of een racistische opmerking?”
Altenberg: „Inderdaad voelen sommige blanken zichzelf nog steeds superieur, al kun je er soms de vinger niet op leggen waaraan je dat merkt. Een antwoord dat ik op een vraag geef, zal een blanke vaak controleren bij een andere blanke. Stel dat een kleurling en een blanke samen optrekken op het werk, dan zal men altijd denken dat de kleurling leert van de blanke. Op mijn werk maak ik dat ook mee. In de benadering en in de woorden merk ik dat ervan uitgegaan wordt dat ik in de leer ben. Ik lach er met collega’s om in de koffiekamer. Ik stoor me er niet meer aan, omdat ik weet wie ik ben in de Heer.
Het feit dat er in Nederland gesproken wordt over allochtonen, laat al zien dat er onderscheid wordt gemaakt. In Suriname zijn zo veel etnische groepen, daar worden nooit stempels op gedrukt.”
Tay: „Ik ben hier in de Bijlmer opgegroeid, eigenlijk gewoon in mijn eigen cultuur, omdat hier zo veel Surinamers wonen. Ik had geen blanke vrienden of buren. Op de basisschool had ik wel blanke leraren, maar de meeste kinderen waren gekleurd. Surinamers of Ghanezen die in dorpen opgroeiden, hebben het moeilijker gehad. Je krijgt vaak vervelende dingen te horen als je het enige donkere kind op de basisschool bent.”
Altenberg: „Ik was introvert toen ik in Nederland kwam. Maar in Nederland moet je van je af kunnen bijten, assertief zijn. Ik weet daar nu mee om te gaan, maar ik kan nog steeds niet heel assertief reageren, omdat ik niemand wil beledigen.”
Tay: „Ik was dat ook niet zo, maar ik merk dat ik steeds directer word. Dat kan aan de Nederlandse cultuur liggen of omdat ik nu ouder ben.”
Welke betekenis heeft het christelijk geloof in deze situaties?
Altenberg: „Ik heb geleerd dat mijn identiteit in Christus ligt. In Hem is iedereen gelijk. Ik gebruik weleens het voorbeeld van een vijftigeurobiljet. Wat heeft er meer waarde: een biljet dat net van de bank gehaald is of een dat verfrommeld is? Ze zijn evenveel waard. Zo kijkt de Heer ook naar ons. Ik probeer dat mijzelf voor te houden als iemand mij beledigt. Natuurlijk gaat dat de ene keer makkelijker dan de andere keer.”
Tay: „Geloof speelt in alles wat ik doe, in alle beslissingen die ik maak, een belangrijke rol. Ik heb niet zo veel te maken met moeilijke situaties vanwege mijn huidskleur, maar als dat wel zo zou zijn, dan zou het geloof mij steun geven.”
Nederlandse kerken beleden vrijdagavond in Amsterdam schuld over hun rol in het slavernijverleden. Wat vinden jullie daarvan?
Tay: „De huidige kerkleiders zijn niet schuldig aan de slavernij, maar hun voorouders zijn er wel bij betrokken geweest. Daarom is het een mooi gebaar dat ze hun excuus aanbieden.”
Altenberg: „Het christelijk geloof heeft in het verleden als dekmantel gefungeerd om slavernij goed te praten. Er zijn mensen die daardoor een afkeer hebben gekregen van Jezus, terwijl Hij juist liefde is en de redding van mensen op het oog heeft. Daarom zijn excuses –ook vanuit kerken– zeker op hun plaats.”