Bruins Slot gaat integriteitsbeleid opnieuw bezien
Het kabinet wil de regels voor de bestuurlijke integriteit van ambtenaren, bestuurders en volksvertegenwoordigers aanscherpen.
Dat blijkt uit een nota die minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken) dinsdagavond naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Als het aan de minister ligt, komen er meer mogelijkheden om betrokkenen te screenen op integriteitsrisico’s of mogelijke belangenverstrengeling.
In de nota toont Bruins Slot zich bezorgd over de kwetsbaarheid van het openbaar bestuur. Ter toelichting verwijst ze naar signalen over ernstige integriteitsschendingen of ondermijnende activiteiten die ze ontvangt via onder anderen de commissarissen van de Koning of van burgemeesters. In haar opdracht worden die signalen momenteel gedegen in kaart gebracht.
„Voor een geloofwaardig overheidshandelen dienen integriteit en onkreukbaarheid voorop te staan. Misstanden en onrechtmatigheden dienen te worden bestreden”, schrijft Bruins Slot. Om zaken als corruptie, frauduleus of oneigenlijk handelen te voorkomen, is een goed functionerend integriteitsbeleid volgens haar „van groot belang”.
De bewindsvrouw wil daarom inzetten op goede en heldere integriteitsregels als „een onmisbare basis voor het openbaar bestuur”. Zulke regels bestaan al, maar ze verschillen sterk per overheidslaag en bestuursfunctie. De minister wil naast verduidelijking en aanscherping ook meer lijn brengen in de vele regels, die nu zijn vastgelegd in handboeken, gedragscodes en wettelijke regelingen. Het gaat volgens Bruins Slot niet alleen om regels maar ook nadrukkelijk om gedrag.
In de nota weidt Bruins Slot ook uit over de zorgen van publieke en politieke ambtsdragers om ten onrechte te worden beschuldigd van slecht gedrag. Vanwege de vele media-aandacht daarvoor kunnen aantijgingen grote gevolgen hebben, ook wanneer zaken achteraf genuanceerder blijken te liggen. Mede met het oog daarop overweegt Bruins Slot verplichte kwaliteitseisen in te voeren voor de zogeheten integriteitsonderzoeken.
Recent werden die ingezet door D66 in de zaak-Van Drimmelen, en door Volt en de PvdA inzake de Kamerleden Gündoğan en Van Dijk. Achteraf viel echter niet altijd op te maken hoe de onderzoekers waren omgegaan met het principe van hoor en wederhoor. Ook bleken er tussen de onderzoekers en de opdrachtgevers onduidelijke afspraken te zijn gemaakt over de openbaarmaking.