„Politie-informant in cel kan nog net”
Inzetten van een opsporingsambtenaar in een huis van bewaring benadert de grenzen van het toelaatbare, maar overschrijdt deze niet. Dit stelt de rechtbank van Amsterdam in haar vonnis tegen P. van O. (38). Hij werd gisteren veroordeeld voor doodslag nadat hij aan een politie-informant in het huis van bewaring had bekend zijn vrouw Angelique van Osch om het leven te hebben gebracht.
Angelique van Osch werd voor het laatst gezien op 10 november 2000 bij een bank in Aalsmeer. Sindsdien is van de vrouw geen spoor meer gevonden. Haar man werd een week na haar verdwijning gearresteerd in een hotel bij Schiphol. Hij had zich een nieuw uiterlijk aangemeten, had valse paspoorten op zak en een flink pak cash geld bij zich.
Overigens ontkende Van O. tegenover de rechtbank zijn vrouw om het leven te hebben gebracht. Zijn vreemde gedrag na haar verdwijning verklaarde hij uit schaamte voor een klap die hij Angelique gaf kort voor haar vermissing. Maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat Van O. zijn echtgenote opzettelijk om het leven bracht.
In haar vonnis stelt de rechtbank: „Hij heeft hiermee de nabestaanden van het slachtoffer onzegbaar leed berokkend. Ook heeft hij zijn destijds tweejarige zoon zijn moeder ontnomen.”
De straf die de rechtbank oplegde was conform de eis van de officier van justitie. Van O. kondigde gisteren meteen aan tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep te gaan.
Zwaar middel
Inwinnen van stelselmatige informatie door een politie-informant in het huis van bewaring is volgens de rechtbank in Amsterdam een zwaar middel. Een zodanig zwaar middel zelfs dat dit slechts in uitzonderlijke gevallen in een detentiesituatie mag worden ingezet. „Een verdenking van een buitengewoon ernstig misdrijf als moord dan wel doodslag vormt derhalve niet in alle gevallen een voldoende grond om dit opsporingsmiddel in een huis van bewaring gerechtvaardigd in te zetten”, aldus de rechtbank in haar vonnis.
Advocaat M. Veldman pleitte tijdens de zitting voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat de undercoveragent zijn boekje te buiten zou zijn gegaan. Undercoveragent ”Ko” sprak in de bajes met Van O. over ontsnappen en cocaïnehandel.
Volgens Veldman maakte hij zich zo schuldig aan strafbare feiten. Ko’s handelen moet daarom als infiltratie (artikel 126-h Strafvordering) worden aangemerkt, terwijl alleen toestemming was gegeven voor het stelselmatig inwinnen van informatie (artikel 126-j Sv). Volgens de rechtbank hield Ko zich aan zijn voorschriften.
De rechtbank meent dat misleiding van de verdachte inherent is aan de gebruikte opsporingsmethode. Dit mag als er een ernstige verdenking tegen de verdachte bestaat. De informant mag daarbij een geloofwaardige achtergrond van zichzelf schetsen –Ko vertelde dat hij was opgepakt voor drugssmokkel en was overgeplaatst van de Koraal Specht op Curaçao– en hoeft de verdachte niet te wijzen op zijn zwijgrecht, zoals bij een normaal verhoor.
Enschede
Artikel 126-j is opgesteld na de parlementaire enquête naar opsporingsmethoden van politie en justitie. Hoewel de wetgever zich hierover niet uitdrukkelijk uitlaat, valt uit de wetsgeschidenis niet af te leiden dat dit opsporingsmiddel niet in een huis van bewaring zou kunnen en mogen worden ingezet, aldus de rechtbank.
Ook in de Enschedese strafzaak tegen verdachte André de V. (34) maakte de politie gebruik van een undercoveragent in het huis van bewaring. De V. wordt ervan verdacht de brand bij SE Fireworks in mei 2000 te hebben gesticht, die voorafging aan de vuurwerkramp in Enschede. De strafzaak tegen De V. wordt in december voortgezet voor de rechtbank in Almelo.