Het genadeloze van een morele revolutie
”Kick Out Zwarte Piet”, noemt de club betogers tegen Zwarte Piet zich. In Staphorst draaiden ze dat om. ”Kick out betogers tegen Zwarte Piet”, dachten sommigen daar. En aldus geschiedde. Met nationale ophef tot gevolg.
Sinterklaas is inmiddels weer voor een klein jaar terug in Spanje, en zijn Pieten met hem. De rust kan weer neerdalen in Staphorst en in de rest van het land. Totdat zich een nieuw schisma aandient, uiteraard.
Zo’n schisma kan zomaar ontstaan en ook zomaar tot ophef van enorme proporties leiden. Dat hebben de achterliggende jaren wel bewezen. Bijvoorbeeld in de Zwarte Piet-discussie. Waar tien jaar geleden de racistische kant van dat karakter nauwelijks serieus werd genomen, is het nu nagenoeg ondenkbaar om die kant níét te zien.
Maar er zijn nog veel meer voorbeelden. De kritiek op Zwarte Piet zou je kunnen zien als onderdeel van de veel bredere woke-discussie, die draait om het tegengaan en voorkomen van racisme en uitsluiting, vooral als minderheden daarvan de dupe zijn.
Een andere discussie die tien, vijftien jaar geleden veel minder speelde, is uiteraard die rond de lhbti-beweging. Seksuele identiteit in al haar uitingsvormen is in korte tijd zó centraal komen te staan in het publieke debat, dat je wel heel sterk in je schoenen moet staan om nog old-school-opvattingen daarover te huldigen.
Nog zo’n voorbeeld waarbij de panelen razendsnel verschuiven: MeToo. Seksueel misbruik is van alle tijden, maar de manier waarop daders nu aan de kaak worden gesteld, is dat niet. Hetzelfde geldt voor (mannelijk) machtsmisbruik, zoals de ophef rond presentator Matthijs van Nieuwkerk aantoont. Je ondergeschikten koeioneren, dat was nooit zo’n maatschappelijk punt en Van Nieuwkerk werd er groot mee. Maar hij is in een paar dagen tijd compleet van zijn voetstuk gevallen.
Neergesabeld
De gemene deler in al deze maatschappelijke discussies is dat oude standpunten over tal van morele onderwerpen razendsnel omver gaan. In een periode van enkele jaren kan een samenleving blijkbaar totaal anders gaan denken. Het is daarom ook niet overdreven om van morele revoluties te spreken.
Een andere gemene deler is dat de maatschappelijke druk die met deze revoluties meekomt, gigantisch wordt opgevoerd. Mensen die nog de oude standpunten huldigen, kunnen genadeloos worden neergesabeld. Een zorgvuldig opgebouwde reputatie van jaren kan in een kwestie van weken of zelfs dagen aan gruzelementen liggen als je gedrag niet langer past in de mal van de snel veranderende tijdgeest.
Probleem is dat de tijdgeest vaak alleen op onderdelen kantelt. We moeten bijvoorbeeld sinds pakweg de jaren zestig tegen kolonialisme zijn. En we moeten sinds een jaar of tien vóór alle expressievormen van menselijke seksualiteit zijn. Maar die twee gaan niet goed samen. Kijk naar de discussie over het WK voetbal in Qatar. De voorgeschreven antikoloniale houding vereist dat we een land als Qatar niet opnieuw onder de knoet brengen. Tegelijkertijd vereist de lhbti-beweging dat Qatar, en in feite het hele niet-Westen, per direct zijn opvattingen verandert.
Hetzelfde speelt op het terrein van minderheden, en vooral diegenen onder hen die zelf geen vuist kunnen maken. Het woke-gedachtegoed vereist dat we een stem geven aan de stemmelozen. Maar dat geldt dan weer niet voor ongeboren menselijk leven, hoewel er weinig groepen zijn in de samenleving voor wie letterlijker geldt dat ze stemmeloos zijn.
Wet van de club
Er is dus sprake van selectief winkelen in morele waarheden. Dat is ook niet zo gek. Snel verschuivende morele standpunten kúnnen haast niet innerlijk consistent zijn. Een consistente moraal opbouwen is namelijk een kwestie van lange adem, van bijschaven en aanpassen.
In de praktijk gaat het dan ook vaak niet om innerlijke consistentie van onze morele opvattingen, maar om sociale consensus. Het gaat om wat John Locke „de wet van de club” noemde. Hij betoogde dat niet moraal als zodanig, maar de sociale omgeving de belangrijkste vormende kracht is onder ons gedrag. Als er maar genoeg mensen in onze bubbel zijn die hetzelfde zeggen, passen we onze moraal daarop aan.
Christenen vormen natuurlijk geen uitzondering op die „wet van de club”. Als genoeg mensen in onze christelijke bubbel vinden dat de knecht van Sinterklaas zwart moet zijn, gaat daar een sterke zuigkracht van uit. Daar is verder niets christelijks aan. Het is hooguit traditioneel – en dan nog gebaseerd op een traditie die helemaal zo oud niet is.
Absoluut karakter
Toch kunnen grote wereldreligies wel degelijk iets extra’s bieden, en dat is een raamwerk waaruit die moraal steeds opnieuw kan worden afgeleid. Zo’n raamwerk noem je ook wel een wereldbeschouwing.
De grote calvinistische theoloog Herman Bavinck schreef er in 1913 het boekje ”Christelijke wereldbeschouwing” over. Toen al constateerde hij hetzelfde probleem als nu: moderne mensen zoeken in een veranderende wereld naarstig naar een passende wereldbeschouwing, maar passeren daarbij doorgaans de elementen die de christelijke traditie aanreikt.
En dat terwijl juist een christelijk wereldbeeld weerstand kan bieden tegen de tijdgeest, is Bavincks conclusie. Het gaat niet zo makkelijk mee in steeds maar weer kantelende morele standpunten, omdat een christelijk wereldbeeld uitgaat van het „absolute karakter van de normen”. Je kunt sommige waarheden niet zomaar opgeven of inwisselen. Er bestaat zoiets als een „zedelijke wereldorde”, die uiteindelijk terug te voeren is op God Zelf.
En omdát er een vergevende God aan de basis van die orde staat, is er ook ruimte voor verlossing en genade. Voor vallen en weer opstaan. Dat is goed nieuws voor mensen die zichzelf opeens aan de verkeerde kant van de maatschappelijke moraal terugvinden. Of dat nu de Staphorsters of de Matthijs van Nieuwkerken van deze wereld zijn.
Journalist Jacob Hoekman speurt in de cultuurgeschiedenis naar antwoorden op weerbarstige vragen bij het nieuws