Taal: Nederland is kampioen verkleinwoorden
Een kaaskop die over taal schrijft, ontkomt er niet aan een keer bij verkleinwoordjes stil te staan. Het Nederlands is namelijk kampioen verkleinwoorden. De manieren waarop ze ingezet worden zijn talrijk. Vaak heel vernuftig. Volgens mij ook weleens onbewust.
Er zijn woorden waarvan de basisvorm al klein is: meisje, akkefietje, A4’tje, beetje, dubbeltje, uitstrijkje, kliekje, goedje. Zouden we deze woorden ontkleinen –dit is een nieuw woord met weinig potentie om ooit de Dikke Van Dale te halen– dan verandert de betekenis of blijft er een woordwrak –dit neologisme lijkt me kansrijker– achter. Meis is zo’n woordwrak: het is niets. Een akkefiet kan ook naar de schroothoop. De A4 is geen vel papier, maar een snelweg of een papierformaat. En beet heeft iemand met een hengel. Dus: soms ontkom je niet aan verkleinwoorden.
Soms worden verkleiningen bewust ingezet. Om te kleineren: „Het redacteurtje dacht grappig te zijn.” Om te liefkozen: „Bastiaan is een lief knulletje.” Om sympathie en waardering te betonen: „Vadertje Drees heeft veel voor het vaderland betekend.” Om duidelijk te maken dat je een fijnproever bent: „De bechamelsaus kan wel een zuurtje gebruiken.” Om je aanstellerigheid te etaleren: „Gisteren heb ik met een collegaatje een koffietje gedaan.” Om iets als betuttelend te betitelen: „We moeten zeker allemaal aan de biologische bietenburgertjes.”
Verkleinwoorden hebben ook de macht om van een gewone zin een spreekwoord te maken. Wie een bal opgooit, is sportief bezig. Wie een balletje opgooit, doet een voorstel. Over koeien en kalveren praten, daar ontkom je bij veel veehouders niet aan. Over koetjes en kalfjes praten, dat kan ook met mensen die hun geld in een Randstedelijk kantoor verdienen.
Het spellen van verkleinwoorden is trouwens weleens een hachelijke onderneming. Welke letters krijgt een kleine douche? Of een dito eau de toilette? Een kleine biefstuk van de haas? Het ziet er niet uit, maar deze woorden krijgen echt de volgende spelling: doucheje, eau de toiletteje, tournedostje.
Dat Nederlanders graag verkleinwoorden gebruiken, komt vast doordat ze in een klein kikkerlandje wonen, met een minister-president in een Torentje. Of zou het christelijke verleden een zekere mate van bescheidenheid in de genen hebben verankerd? Of omdat we een zuinig volk zijn dat graag op de kleintjes let?