Trouwe zorg
Spreuken 10:3
„De Heere laat de ziel van de rechtvaardige niet hongeren, maar de have van de goddeloze stoot Hij weg.”
God maakt, zonder al uw werk en terwijl u slaapt, uit één korreltje een halm en daar zoveel korreltjes op als Hij wil. Daarom wil Salomo in Psalm 127 de arbeid bevestigen, maar de bezorgdheid en de hebzucht wijst hij af. Want hij zegt niet: „De Heere bouwt het huis, opdat niemand daaraan arbeiden zal”, maar hij spreekt aldus: „Waar de Heere het huis niet bouwt, daar arbeiden tevergeefs zij, die het bouwen.” Alsof hij zeggen wilde: „Arbeiden moet men, maar dat is tevergeefs als het alleen de arbeid is waardoor men meent zich te kunnen voeden. De arbeid doet het niet, God moet het doen.”
Daarom, arbeidt zó, dat u niet tevergeefs arbeidt. Dan arbeidt u tevergeefs, wanneer u zich zorgen maakt, en wanneer u er zich op verlaat dat uw arbeid u wel zal voeden. Arbeiden betaamt u, maar voeden en huishouden komt God alleen toe. Daarom moet u deze twee, arbeiden en bouwen van het huis of onderhouden, ver van elkaar afzonderen, zo ver als hemel en aarde, God en mens van elkaar gescheiden zijn. Daarom leest men dikwijls in de Spreuken van Salomo hoe de luiaards gestraft worden, omdat zij niet werken willen. Bijvoorbeeld Spreuken 10:4: „Een trage hand maakt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk.” Deze en soortgelijke spreuken klinken alsof het aan de arbeid ligt, dat men zich voeden kan, terwijl God alleen voedt.
Maarten Luther, hoogleraar te Wittenberg
(”Toelichting op Psalm 127”, 1524)