Rijke zegen
Spreuken 10:22
„De zegen des Heeren, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.”
Is uw huis niet vol, dan ligt dat aan uw ogen, zoals bij een blinde, die de zon niet ziet. Wie echter goed kijkt, voor die keert God het woord om, en zegt niet: „Er behoort veel in een huis te zijn”, maar dan is het: „Er gaat veel uit een huis.” Zo zien wij dat het huishouden in het geloof moet worden onderhouden. Dan is er genoeg. En men erkent dan dat het niet ligt aan ons doen, maar aan Gods zegen en bijstand.
Maar men moet dit nu niet zó uitleggen, alsof Hij zou verbieden te arbeiden. Arbeiden moet men. Wis en zeker. Maar men moet het voedsel en de overvloed van het huis niet aan de arbeid toeschrijven, maar alleen aan de goedheid en de zegen van God. Want waar men het aan de arbeid toeschrijft, daar verheft zich al spoedig de hebzucht en de zorg. En die menen met veel arbeid veel te kunnen verwerven.
Zo bevindt men het tegenovergestelde, dat sommigen ontzaglijk hard werken, en toch nauwelijks brood hebben om te eten, terwijl het een ander, die rustig met zijn werk voortgaat, toevloeit. Dit alles gebeurt, omdat God de eer hebben wil, als Degene, die alleen het gedijen geeft. Want al zou u ook honderd jaren ploegen, en alle mogelijke arbeid verrichten, dan zou het u toch niet mogelijk zijn één halm uit de aarde voort te brengen.
Maarten Luther, hoogleraar te Wittenberg
(”Toelichting op Psalm 127”, 1524)