Objectieve heil en geestelijk leven: twee polen in avondmaalsviering
Toen in de kerken de altaren werden afgebroken, stonden de reformatoren voor een enorme uitdaging. Hoe moest de zondagse eredienst worden ingericht? De heilige mis, die eeuwen de structuur van de eredienst had bepaald, werd afgeschaft. Maar wat was wel gepast?
Voor de Rooms-Katholieke Kerk is de heilige mis de belangrijkste schakel in de beoefening van het geloof. Christus zelf is aanwezig in brood en wijn, zo is de gedachte. De kerkelijke rite wordt voltrokken door een gewijde priester. Het hoogtepunt in de viering is de zogenaamde consecratie, de rituele voltrekking op het altaar van de tegenwoordigheid van Christus in de hostie en in de wijn. De gewijde priester voert de rituele handeling uit aan het altaar. En op het heilige moment dat de inzettingswoorden van de Heere Jezus gereciteerd worden, gaat iedereen die in de kerk aanwezig is door de knieën.
De consecratie is ingebed in allerlei gebeden, die als wierook opstijgen tot God. In die gebeden komt de offergedachte veelvuldig ter sprake. „Wij smeken U, o God, dat Gij dit offer in alle opzichten waardig wilt maken, gezegend, voor geldig erkend, geestelijk en welgevallig, opdat het voor ons worde het Lichaam en het Bloed van Uw allerbeminnelijkste Zoon, onze Here Jezus Christus.”
Ten tijde van de Hervorming werd gaandeweg duidelijk dat de mis in deze vorm niet gehandhaafd kon worden. In 1525 introduceerde Zwingli in Zürich een nieuwe wijze van avondmaalsviering. Hij schafte de gebedsstructuur af. De instellingswoorden werden voortaan gelezen als Schriftlezing, dus als gesproken woord tot de gemeente. Zo begint ook het klassiek-gereformeerde formulier: „Geliefden in de Heere Jezus Christus, hoort aan de woorden der inzetting van het Heilig Avondmaal van onze Heere Jezus Christus, welke ons beschrijft de heilige apostel Paulus.” En dan komt er een citaat uit 1 Korinthe 11: „Ik heb van de Heere ontvangen, hetgeen ik u ook overgegeven heb.”
Vervolgens kwam bij Zwingli de nadruk te liggen op de communie van brood en wijn, dat wil zeggen op het samen eten en drinken tot de gedachtenis van Christus. Het altaar in het koor van de kerk werd afgebroken en in het schip van de kerk werd de avondmaalstafel aangericht.
Gereformeerde beginsel
In het heilig avondmaal gaat het om de gedachtenis van Christus en om de gemeenschap met Hem in een waarachtig geloof. Maar hoe geef je dat concreet vorm in de eredienst? Door de nadruk op het geloof wordt de gemeenschap met Christus meer geestelijk van aard. Toch gaat het bij Luther en Calvijn wel degelijk om de daadwerkelijke aanwezigheid van Christus in de viering van het avondmaal. De geestelijke werking ligt echter niet in de sacramentele kracht van de hostie en de wijn. Niettemin blijft het avondmaal een levendmakende spijze (Calvijn).
Het klassieke avondmaalsformulier verwoordt het fraai: „Opdat wij dan met het waarachtige hemelse brood Christus gespijzigd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar ze opwaarts in de hemel verheffen, waar Christus Jezus is (…) niet twijfelende, of wij zullen zo waarachtig door de werking des Heiligen Geestes met Zijn lichaam en bloed aan onze zielen gespijzigd en gelaafd worden, als wij deze heilige spijs en drank tot Zijn gedachtenis ontvangen.”
In deze omschrijving komt een typisch gereformeerd beginsel naar voren. Jezus Christus is opgevaren naar de hemel en heeft plaatsgenomen aan de rechterhand van de Vader. „Naar Zijn menselijke natuur”, zo belijden wij met de catechismus, „is Hij niet meer op de aarde, maar naar Zijn godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons” (Antwoord 47). Dat betekent dus dat Jezus Christus niet letterlijk aanwezig is in de tekenen van brood en wijn. Hierin neemt de gereformeerde Reformatie niet alleen afstand van Rome, maar ook van Luther.
Gereformeerde eredienst
Als het altaar is verdwenen, hoe komt de zondagse eredienst er dan uit te zien? Dat de preekstoel weer een ereplaats zou krijgen, was van meet af aan duidelijk. Maar hoe zit het dan met het heilig avondmaal? Komt die viering eenvoudigweg in de plaats van de mis (met een zuivering van de Roomse offergedachte) en vieren we dat dan ook iedere week? Dat was aanvankelijk wel de intentie van de hervormingsbeweging zoals Calvijn die aantrof in Straatsburg.
In de Zwitserse en Zuid-Duitse steden koos men echter voor een ander model. Men was daar vertrouwd met een doordeweekse dienst van Woord en gebed in de landstaal. In die dienst werden de sacramenten niet bediend. Wel werd de geloofsbelijdenis gelezen en werden ook de Tien Geboden aan de gemeente voorgehouden. Het was een soort preekdienst die uitliep op verootmoediging en belijdenis van zonde, met als doel om op zondag weer deel te kunnen nemen aan de mis.
De Zwitserse Reformatie heeft de structuur van deze preekdienst min of meer als model aangenomen voor de zondagse eredienst. Met als gevolg dat niet iedere zondag het avondmaal werd bediend. Zo werden naast de Schriftlezing, de preek en de gebeden de lezing van de Tien Geboden en de geloofsbelijdenis vaste onderdelen van de zondagse eredienst. In Genève werd onder Farel dit model gangbaar.
Klassieke formulier
In het klassieke avondmaalsformulier spelen de gedachtenis van Christus en het zelfonderzoek een cruciale rol. Kenmerkend voor de gedachtenis is de nadruk op het plaatsbekledende werk van Christus. Het gaat daarbij om de eenmaligheid en de volkomenheid van het kruisoffer. Maar hoe zit het met het zelfonderzoek? Welnu, dat is een typisch Calvijns element. Andere hervormers, zoals Zwingli, gingen na de woorden over de inzetting en de gedachtenis vrij snel over tot de daadwerkelijke viering: het eten van het brood en het drinken van de wijn. Calvijn voegt er echter iets tussen: de terugwijzing van de onboetvaardigen en het zelfonderzoek. Het klassieke formulier volgt daarin Calvijn.
Doordat direct aan het begin van het formulier het zelfonderzoek wordt ingebracht, komen de avondmaalsganger en zijn geestelijke leven nadrukkelijk in beeld. Gaat dit niet ten koste van de liturgische handeling? Christus heeft toch uitdrukkelijk geboden: „Doe dat tot Mijn gedachtenis.”
Die opdracht heeft inderdaad betrekking op het breken en het uitdelen van het brood. De liturgische handeling tijdens de avondmaalsviering mag dus niet ondergeschikt gemaakt worden aan de geestelijke beleving. Niettemin gaat het in het avondmaal om „een verborgen vereniging van de gelovigen met Christus”.
Zelfonderzoek
Ook in de gereformeerde traditie heeft het heilig avondmaal een uitwendige gestalte: de heilige handeling van het breken, uitdelen en eten van het brood. Zonder die daadwerkelijke kerkelijke handeling worden we in de avondmaalsviering geestelijk niet gespijzigd en gelaafd. In de gereformeerde liturgische orde ligt de nadruk op de tafelgemeenschap, op het eten van het brood en het drinken van de wijn. Dat neemt niet weg dat het zelfonderzoek een belangrijke schakel is in de viering van het heilig avondmaal. Om de gedachtenis van Christus bij de viering waarlijk te beleven, is het nodig dat we met een oprecht geloof en in de juiste gesteldheid van het hart aangaan aan de tafel. Het zelfonderzoek bestaat uit verootmoediging, geloof in de vergeving van zonden en bereidheid tot een oprechte levenswandel. Deze drieslag vormt de hartslag van het orthodox-gereformeerde geloofstype.
Toch worden er in de geloofspraktijken van de afzonderlijke gereformeerde denominaties verschillende accenten gelegd. Misschien mogen we wel stellen dat juist in de avondmaalspraktijk die verschillen het duidelijkst aan het licht treden. Bijvoorbeeld in het aantal avondmaalsgangers en in het geestelijke klimaat waarin de bediening plaatsvindt. En dat heeft weer alles te maken met het zelfonderzoek en de doorleving van de verootmoediging.
Nadere Reformatie
Om daar wat meer zicht op te krijgen, kunnen we het beste te rade gaan bij vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Niet dat we daarmee het spoor van Calvijn verlaten, maar wel komen we verder in de tijd en kondigen zich nieuwe ontwikkelingen aan in de Europese cultuurgeschiedenis. Het was de tijd waarin de eerste sporen van de Verlichting voor de dag kwamen en het geestesleven meer in het centrum van de aandacht kwam te staan. In dat klimaat kwam op het godsdienstige erf het piëtisme tot ontwikkeling.
In het zelfonderzoek met het oog op de viering van het heilig avondmaal nemen we ons geestelijke leven in ogenschouw. Voetius zegt ergens dat we in een geestelijke oefening goddelijke zaken „met ons verstand in beschouwing nemen, opnieuw zoeken te ervaren, en op onszelf toepassen”. In ”De Redelijke Godsdienst” schrijft Wilhelmus à Brakel: „De rechte droefheid zoekt de droefheid te vermeerderen en te vergééstelijken.” Het gaat hier om een concrete geestesgesteldheid: de treurnis vanwege de zonde in ons leven. Daar zijn we vervolgens geestelijk mee in de weer. „Ware gelovigen”, zo schrijft hij elders, „klagen dikwijls en treuren over de hardigheid en ongevoeligheid des harten, mochten ze eens recht verbrijzeld zijn, de gruwelijkheid der zonde voelen, de toorn Gods daarover zien…” In de geestelijke oefening gaat het niet zozeer om de beleving van de droefheid zelf, maar om de doorleving ervan voor Gods aangezicht. Daarin bestaat de vergeestelijking.
Het gaat volgens À Brakel in de geestelijke oefening niet alleen om de droefenis over de concrete zonden in een mensenleven, maar de ingekeerde mens stoot door tot op de zondigheid van het eigen hart en hij is uit op de oprechte doorleving daarvan voor Gods aangezicht.
In het zelfonderzoek gaat het trouwens niet alleen over het zondebesef, maar evengoed over het geestelijke leven dat opbloeit uit de wedergeboorte. À Brakel: „Als God een ziele wederbaart, zo brengt Hij haar in het licht, en doet haar zien dat alle haar ellende bestaat in de afscheidinge van God (…) en dat al haar heil, vermaak, genoegen en zaligheid is in God te zien, Hem te hebben tot een verzoenden God, in Zijne gemeenschap te leven, en Hem te lieven en te vrezen.”
Balans
Het moge duidelijk zijn dat in dit geestelijke klimaat bij de voorbereiding op de viering van het heilig avondmaal het accent verschuift naar het geestelijke leven van de avondmaalsganger. Uiteraard doen het geestelijke leven en de vroomheid ertoe bij de bediening van het sacrament. Wel kan de vraag opkomen of we in de bevindelijk gereformeerde traditie juist bij de viering van het heilig avondmaal voldoende oog hebben voor het objectieve heil dat besloten ligt in het offer dat Christus eenmaal op Golgotha heeft volbracht. Mag de aandacht voor het geestelijke leven zozeer de boventoon voeren, dat wij ons uiteindelijke houvast niet meer vinden in „de volkomen offerande die eenmaal aan het kruis is geschied”? Volgens het klassieke formulier is dat de enige grond van onze zaligheid. In de gereformeerde gezindte is er een voortdurende spanning tussen het meer subjectieve (onderwerpelijke) en het meer objectieve (voorwerpelijke) karakter van het heil in Christus. Misschien is juist dat spanningsveld wel een kenmerk van het ware.
De auteur is emeritus hoogleraar praktische theologie en oud-rector van de PThU. Dit artikel is een verkorte weergave van zijn lezing over ”Het heilig avondmaal in gereformeerd perspectief. Van altaar naar tafel”, die hij op 26 oktober hield in Enter.