Amsterdam in hoger beroep na uitspraak verplaatsing demonstranten
De gemeente Amsterdam gaat in hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank. De rechtbank Amsterdam oordeelde eind augustus dat het verplaatsen van ongeveer 150 demonstranten van klimaatactiegroep Extinction Rebellion in september 2020 niet mocht.
Twee jaar geleden blokkeerden honderden klimaatdemonstranten de Zuidas. De demonstranten weigerden na meerdere waarschuwingen en een noodbevel te vertrekken. Zo’n 150 mensen werden toen in bussen gezet en ‘bestuurlijk verplaatst’ naar de rand van de stad. Volgens de rechtbank was die verplaatsing onrechtmatig, omdat het om vrijheidsontneming zou gaan waarvoor geen wettelijke grondslag was.
Burgemeester Femke Halsema zegt in een brief aan de raad dat het enige doel van het optreden in 2020 was om verkeersblokkades te beëindigen. „Er was sprake van ernstige wanordelijkheden door de langdurige blokkade van aan de straat vastgelijmde demonstranten. Daarbij blokkeerden ze een calamiteitenroute naar het VU medisch centrum.”
De gemeente gaat in hoger beroep omdat de uitspraak van grote invloed is op de wijze waarop de driehoek (burgemeester, politie en justitie) kan optreden in dergelijke situaties, aldus Halsema. Sinds 2019 is het vaker voorgekomen dat actievoerders bestuurlijk verplaatst werden om de openbare orde te herstellen. Dat gebeurde dan nadat actievoerders genoeg tijd was gegeven zelf te vertrekken.
Er werd in die gevallen voor bestuurlijk verplaatsen gekozen, omdat er niet genoeg politiecapaciteit was om iedereen aan te houden, en omdat de driehoek dit zag als een proportionele maatregel. „Om ongelijke behandeling in één groep te voorkomen (deels individueel aanhouden, deels verplaatsen) is na 2019 telkens de hele groep verplaatst, en zijn onder de vreedzame actievoerders geen aanhoudingen verricht.”
Door het oordeel van de rechtbank kan de gemeente het instrument nu niet inzetten, aldus Halsema. „Mede gezien de gevolgen voor het optreden in de praktijk, achten wij het daarom zinvol en van belang dat de Raad van State zich buigt over deze kwestie.”