Wat doe je bij een noodgeval: de armen over elkaar of de handen uit de mouwen?
Die ander belt de politie wel. Is de situatie echt zo erg als ik nu denk? Dergelijke gedachten kunnen er zomaar voor zorgen dat kostbare minuten verloren gaan voordat je in een noodsituatie 112 belt, of medische hulp biedt. Psychologen spreken van het omstandereffect. Maar wat is dat precies? En bestaat het wel echt?
Het begint allemaal met de brute moord op de Amerikaanse Kitty Genovese, in de vroege morgen van 13 maart 1964 op steenworp afstand van haar appartement in New York. De 28-jarige horecamedewerkster komt net uit haar werk, wordt zowel mishandeld als verkracht en overlijdt aan haar verwondingen. Twee weken later legt The New York Times de vinger bij het feit dat tientallen omwonenden iets van deze vreselijke situatie hoorden of zagen, maar geen actie ondernamen.
Reden genoeg voor de jonge psycholoog John Darley (Princeton University) om samen met collega Bibb Latané de gebeurtenissen onder de loep te nemen en te duiden. De term omstandereffect (”bystander effect” in het Engels) is geboren.
De conclusie die Darley op grond van zijn onderzoek trekt, liegt er niet om. Het gros van de mensen die zich in de buurt bevinden van een persoon die zichtbaar hulp nodig heeft, voelt zich niet persoonlijk verantwoordelijk en onderneemt dus ook geen actie. Volgens de Amerikaanse psycholoog komt dat door diverse factoren. Aan de ene kant is dat onzekerheid: je doet niets omdat je het gevoel hebt de situatie niet aan te kunnen of omdat je denkt dat je de situatie te ernstig inschat en hulp niet nodig is. Aan de andere kant is daar de gedachte dat je het initiatief niet hoeft te nemen, omdat je verwacht dat een ander dat wel zal doen.
Darley, die inmiddels hoogleraar sociale psychologie aan Princeton University is, besteedt veel tijd en energie aan het vinden van aanvullend bewijs voor zijn stelling. Hij analyseert gebeurtenissen die in het nieuws komen en zet een aantal experimenten op, vrijwel altijd met studenten als proefpersoon.
Achteraf blijkt dat The New York Times in het geval van de omstanders van Kitty Genovese wel wat milder en voorzichtiger had mogen zijn in zijn oordeel. Het was donker op straat, zodat veel mensen die even uit het raam keken nauwelijks iets konden zien en zich geen goed beeld konden vormen van de situatie. Ook de aanname dat niemand de politie belde, blijkt naderhand onjuist.
Daar komt bij dat het voorval oppervlakkig bezien veel weg had van een uit de hand lopende nachtelijke ruzie tussen een man en een vrouw. Nadat een van de buurtbewoners de dader toeriep om op te houden, liet hij zijn slachtoffer met rust, om later terug te komen en op een meer afgelegen plaats zijn gruwelijke werk af te maken.
Samaritaan
In de jaren daarna probeert Darley te ontrafelen wat de oorzaak van het omstandereffect is en welke factoren het verschijnsel beïnvloeden. Uit een van die onderzoeken, dat bekendheid kreeg als het Barmhartige-Samaritaanexperiment, komt naar voren dat haast een niet geringe rol speelt in ons gedrag. Als we haast hebben, zijn we een stuk minder begaan met onze medemens dan wanneer we over zeeën van tijd beschikken, concludeert de Amerikaanse psycholoog.
Bij dit experiment, uitgevoerd in 1973, werkt Darley samen met de theologische faculteit. Theologiestudenten krijgen de opdracht een preek voor te bereiden over de barmhartige Samaritaan of over een ander onderwerp, waarna ze in een ander gebouw een voordracht moeten houden. Op weg daarnaartoe komen ze langs een sjofel geklede man die op de grond zit en overduidelijk niet in orde is. Wat er aan de hand is, is niet meteen duidelijk. Het zou een dronken zwerver kunnen zijn, maar net zo goed iemand die medische hulp nodig heeft.
Wanneer de studenten alle tijd hebben om naar het andere gebouw te gaan, vragen ze in 63 procent van de gevallen wat er aan de hand is en of ze kunnen helpen. Maar hoe meer ze er vooraf op gewezen zijn dat er weinig tijd is en ze zo snel mogelijk naar het andere gebouw moeten, des te vaker gedragen ze zich als de priester en de leviet en laten ze de man links liggen. Na afloop blijkt zelfs dat een deel van hen zo gefocust was op de voordracht die ze kort daarop moesten houden, dat ze de man niet eens hadden gezien.
Niet voor niets liet Darley een deel van de studenten een preek over de barmhartige Samaritaan voorbereiden. Hij wilde weten of het in gedachten bezig zijn met deze gelijkenis invloed heeft op de hulpvaardigheid van de persoon in kwestie. Dat bleek niet het geval, het gevoel van haast te moeten maken was in beide gevallen zo sterk dat van de tien studenten tegen wie gezegd was dat ze al een paar minuten te laat waren, er negen de man voorbij renden of zelfs over hem heen stapten.
Haantje de voorste
Het omstandereffect is in de loop der jaren keer op keer aangetoond en verklaard. Veel mensen die op dit gebied weleens iets hebben meegemaakt, zullen zich er in meerdere of mindere mate in herkennen. Karakter speelt daarin zeker een rol. Wie in het dagelijks leven liever geen haantje de voorste is, zal ook moeite hebben om onder toeziend oog van een zwijgende, toekijkende menigte het voortouw te nemen.
Groot was dan ook de verrassing dat prof. dr. Marie Lindegaard, als cultureel antropoloog verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, in een wetenschappelijk artikel dat ze in 2019 publiceerde juist het tegendeel laat zien.
Bij hoogoplopende ruzies en vechtpartijtjes op straat schieten omstanders vrijwel altijd te hulp, blijkt uit haar onderzoek, dat ze heeft uitgevoerd in samenwerking met Britse en Deense universiteiten. Ze komt tot die conclusie op basis van beelden van beveiligingscamera’s in uitgaansgebieden in Amsterdam, Kaapstad en het Britse Lancaster.
Uit het onderzoek blijkt dat in negen van de tien gevallen ten minste één persoon iets doet, maar meestal grijpen meer mensen in. Hoe meer omstanders, des te groter de kans dat iemand toesnelt. De kans dat omstanders een helpende hand bieden, is het grootst als er overduidelijk iets aan de hand is en er sprake is van een noodsituatie. Bij ruzies tussen stelletjes werd minder snel ingegrepen en ook bij gewapende overvallen komen mensen minder snel tussenbeide.
Incidenten
Opvallend verschil met het onderzoek van Darley, en ook al de soortgelijke onderzoeken die in de pakweg halve eeuw daarna zijn stelling leken te bevestigen, is niet alleen de totaal andere uitkomst, maar ook de manier van onderzoek. Lindegaard en haar collega’s werkten niet met vooropgezette experimenten met proefpersonen, maar met werkelijk gebeurde incidenten. En dan niet een of twee spraakmakende voorvallen die het nieuws halen, maar met een inventarisatie van 219 incidenten.
Overigens wijst Lindegaard er in haar artikel op dat zij niet de enige is die het omstandereffect durft te betwijfelen. De laatste jaren kwamen er op grond van onderzoek van collega’s al scheuren in de bewijsvoering van Darley. Die werd niet meteen van tafel geveegd, maar er werden met name vragen gesteld bij de sterkte van het effect. Dat neemt niet weg dat Darley in de meeste psychologieboeken nog staat als een huis.
De onderzoekers noemen vooral het hoge aantal van negen op de tien incidenten waarbij iemand ingrijpt, niet in de laatste plaats omdat de kans dat de omstanders zelf ook betrokken raken bij het conflict en daar schade van ondervinden niet gering is. Dat blijkt toch ondergeschikt te zijn aan het gevoel dat er ingegrepen moet worden.
Eveneens opvallend is het feit dat er geen verschil is tussen de steden Amsterdam, Kaapstad en Lancaster, terwijl er toch grote culturele verschillen zijn. Met name in Kaapstad is de situatie op straat gewelddadiger en ingrijpen niet zonder risico.
Videobeelden
Het feit dat Lindegaard gebruikmaakt van een totaal andere onderzoeksmethode met een grootscheepse inventarisatie van echte incidenten, wil overigens niet zeggen dat de conclusies die ze trekt per definitie onaantastbaar zijn. De videobeelden die ze onderzocht, zijn zonder geluid. Het is dus niet duidelijk wat er gezegd of geroepen is, waardoor het mogelijk is dat de onderzoeker de situatie verkeerd inschat.
Een ander punt van aandacht is dat alle beelden zijn genomen in drukke uitgaansgebieden, waarin het niet ondenkbaar is dat de omstanders de aanvaller persoonlijk kennen. De kans dat een omstander een medestudent, vage vriend of kroegmaat aanspreekt op zijn gedrag en tussenbeide komt, is wellicht groter dan bij een volstrekt onbekende. De onderzoekers zelf wijzen er ook nog op dat het feit dat omstanders mogelijk alcohol hebben genuttigd, en daarom wat vrijer en overmoediger zijn ten opzichte van de veroorzaker van een probleem, niet is uit te sluiten.
Het onderzoek van Lindegaard heeft dus niet het laatste woord, maar zet wel aan tot een nieuwe benadering. Lindegaard denkt dat haar onderzoek overduidelijk aantoont dat de vraag ”Waarom helpen omstanders niet?” niet meer van deze tijd is. Beter is het om de vraag te stellen welke factoren ingrijpen van omstanders in de hand werken en tot een succes maken.
Op basis van Lindegaards bevinden lijkt het voor kwetsbare personen aan te raden om in het donker geen achterafstraatjes te kiezen, maar een drukke straat richting huis te nemen. De kans dat je te maken krijgt met ongewenst gedrag is daar wel groter, maar tegelijkertijd kun je verwachten dat er in die omstandigheden eerder iemand te hulp schiet.
Als je in de problemen zit, kun je er maar het beste niet al te onbetrouwbaar, onverzorgd of angstaanjagend uitzien. In dat geval denken voorbijgangers algauw dat ze te maken hebben met een dronken zwerver, in plaats van iemand met een serieus medisch probleem die acuut hulp nodig heeft.
Ook moet duidelijk zijn dat een situatie niet in scène is gezet, bedoeld om voorbijgangers voor de gek te houden. Laat merken dat je hulp nodig hebt, niet door dat in het wilde weg te roepen, maar door voorbijgangers op de man af om hulp te vragen.
Spraakmakend psychologisch onderzoek. Deel 1: het omstandereffect