Zijn binnenkamers
Hooglied 1:4b
„De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn; de oprechten hebben U lief.”
We horen van niets dan liefde al de tijd dat zij daar was; haar hart en haar mond lijken ermee vervuld te zijn: „De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers. Wij zullen ons verheugen en in U verblijden. Wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn; de oprechten hebben U lief” (Hooglied 1:4). De liefde waarmee haar ziel vervuld was en de vreugde die daaruit voortkwam, maken duidelijk wat deze kamers waren. „Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren” (Johannes 14:21). Dit alles is vervuld bij de komst van de Heilige Trooster. Ik meen dat dit ook de kamers zijn waarover de evangelische profeet spreekt: „Ga heen, mijn volk! Ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga” (Jesaja 26:20). De gramschap waarover hier gesproken wordt, is waarschijnlijk de verwoesting van Jeruzalem vanwege de verwerping en kruisiging van de Heere. De mensen die hier aangesproken worden, zijn de apostelen en discipelen van Christus. In welke kamer moeten zij gaan naar Zijn raad? Blijft in Mijn liefde, „gelijkerwijs Ik de geboden van Mijn Vader bewaard heb, en blijf in Zijn liefde” (Joh. 15:10).
William Huntington, predikant te Londen
(”Een gewillig volk door de liefde van Christus”, 1835)