Ji Seong-ho: van Noord-Koreaanse vluchteling tot parlementariër bij zuiderburen
Ji Seong-ho ontvangt in zijn ruime kantoor in het Zuid-Koreaanse parlementsgebouw, met uitzicht op de Hanrivier. Vanuit een bruinleren fauteuil vertelt hij in een fors tempo over zijn leven in en vlucht uit Noord-Korea. Dat hij daarbij vaak een speels lachje om de mond niet schuwt is bijzonder – want Ji heeft met zijn veertig jaar al een zwaar levensverhaal te delen.
Het inmiddels Zuid-Koreaanse parlementslid vraagt al ruim tien jaar meer aandacht voor de gruwelijke mensenrechtensituatie in Noord-Korea. Om te illustreren hoe vreselijk de toestand is, hoeft Ji niet veel meer te vertellen dan zijn eigen biografie: opgegroeid in een hongersnood, waarbij hij tijdens een actie om te overleven twee onderbenen en een hand verloor. Daarna werd hij behalve niet geholpen ook gediscrimineerd en mishandeld. Uiteindelijk lukte het hem, wonder boven wonder, om naar Zuid-Korea te vluchten. „Noord-Korea portretteert zichzelf als een hemel op aarde, maar als je om je heen honger en repressie ziet, snap je dat dat niet klopt.”
Ji groeide op in het noorden van het land tijdens het laatste decennium van de een halve eeuw durende regeerperiode van Kim Il-sung (1912-1994), in de nadagen van de Koude Oorlog. Zijn vader is lid van de Koreaanse Arbeiderspartij, maar dat betekent niet dat het een vetpot thuis is. „Mijn vader werkte als een slaaf in een metaalsmelterij, zonder beschermende kleding”, vertelt Ji. In de mijnstad waar ze wonen, werken veel Noord-Koreanen van de laagste sociale status in het kastenstelsel dat ieders kansen in het land bepaalt.
Vanaf 1994 teistert een hongersnood het land. Honderdduizenden, mogelijk zelfs meer een miljoen mensen komen om het leven. Een van de slachtoffers is Ji’s oma, die in 1995 overlijdt aan ondervoeding. Het doet de jonge Ji inzien dat het leven in Noord-Korea ver verwijderd is van het paradijselijke beeld dat de propaganda schetst. „Niemand kon toen naar het buitenland reizen, dus we hadden geen enkel beeld van het leven buiten Noord-Korea.” Toen hij als kind vragen stelde over hoe het kon dat in het ‘hemelse’ land zijn vader zo hard moest werken en er zo veel problemen waren, werd hij gedreigd met een enkele gang naar het strafkamp als hij zulke twijfels bleef uiten.
Overal bloed
In de lente van 1996, middenin de grote hongersnood, neemt het leven van de jonge Ji een beslissende wending. Om aan geld voor eten te komen, steelt hij vaak ’s nachts steenkool uit treinen, om die weer te verkopen of te ruilen voor voedsel. „Door de ondervoeding was ik heel slank en klein en kon ik makkelijk overal tussen komen”, legt hij uit.
Dat voedselgebrek zou echter een gruwelijke wending nemen. „Doordat ik zo’n honger had omdat ik al vier dagen niet had gegeten, viel ik flauw terwijl ik me tussen twee treinen bewoog”, herinnert Ji zich. Toen hij bijkwam, geloofde hij niet wat hij zag. „De trein was over mijn benen gereden en ik zag overal bloed en losliggend vlees. Ik wilde het bloeden stoppen met mijn handen, maar zag toen dat ik ook aan één hand drie vingers miste.” Hulp komt niet direct. „Als de anderen die er waren naar me waren komen kijken, zouden ze hun kans missen om steenkool te stelen.” Basale menselijke empathie wordt geslachtofferd op het altaar van pure overlevingsdrang.
De sporen van het gruwelijke ongeluk zijn nog altijd zichtbaar. Wanneer Ji door zijn kantoor loopt op zijn prothesebenen, is te zien dat dat moeilijk gaat. Het horloge om zijn linkerarm sluit niet nauw om de pols – bij nader kijken is de zien dat ook de hand een prothese is. Tegen een wand staan de twee gehavende krukken waarop hij Noord-Korea ontvluchtte.
Zijn 12-jarige zusje vindt hem en zorgt er met hun moeder voor dat hij naar het ziekenhuis wordt gebracht. Daar kan Ji moeilijk geholpen worden: het gezin heeft geen geld, de kliniek geen anesthesie, bloed of antibiotica. Wel zijn er door de Verenigde Naties gedoneerde chirurgische instrumenten aanwezig. Het gevolg: Ji’s onderbenen en hand worden zonder verdoving geamputeerd, hij maakt de hele drie uur durende operatie wakker mee. „Ik leed verschrikkelijke pijnen. Ik weet nog hoe ik die trillingen door mijn hele lichaam voelde.”
Schande voor het land
Pas na de operatie hoort Ji’s vader wat er gebeurd is. „Hij stortte bijna in toen hij me zag”, vertelt Ji. „Hij raakt ook gedesillusioneerd in de Partij. Mijn vader was loyaal aan de overheid, maar die deed niets om mij te beschermen of voor me te zorgen.” Het gezin is in eerste instantie bezig met Ji’s herstel van het ongeluk en de primitieve amputatie. Zijn vader gaat zelfs steenkool uit treinen stelen om medicijnen en pijnstillers te kunnen betalen. Maar de twijfels die uiteindelijk tot de vlucht van de familie leiden, groeien vanaf dit moment. „Niet alleen zorgde Noord-Korea niet voor medische hulp en protheses, ik werd als invalide als een schande voor het land behandeld.”
Het zou nog een decennium duren voor Ji en zijn familie de vrijheid zouden proeven. Hij reist eerder illegaal naar China om voedsel te halen, bij terugkomst wordt hij mishandeld en worden zijn krukken afgepakt. In april 2006 besluit Ji definitief te proberen om te vluchten met zijn broer, nadat zijn moeder en zusje al eerder succesvol zijn ontkomen. „Ik wist dat de kans om hierbij om te komen groot was, maar ik dacht dat het beter was om op te vlucht te sterven dan in Noord-Korea.”
Ji steekt die Tumenrivier op die de grens tussen China en Noord-Korea vormt. Hij verdrinkt bijna en drukt zijn broer hierna op het hart om zonder hem verder te gaan – dan overleeft nog één van hen de barre tocht. Het lukt Ji echter alsnog om met de hulp van in China opererende Zuid-Koreaanse christelijke hulporganisaties via Laos, Myanmar en Thailand naar Seoul te ontkomen. Na een verschrikkelijke reis van drie maanden is hij eindelijk in de vrije wereld.
Gefolterd
In China komt Ji voor het eerst in aanraking met het christelijk geloof, iets waarvan hij in Noord-Korea enkel had gehoord dat het iets kwaads was. „Kim Il-sung wilde zichzelf als god installeren, daarom is hij zo bang voor het christendom”, zegt Ji. „Maar ik kwam erachter dat christenen in werkelijkheid voor elkaar bidden, kleding en voedsel delen en dat het geloof leert dat alle mensen gelijk zijn geschapen. God bekommert zich vooral om hen die lijden.” Ji wordt christen en zegt dat zijn wens om Noord-Koreanen bekend te maken met Gods liefde zijn drijvende kracht is.
Aangekomen in Zuid-Korea merkt Ji meteen hoe anders de natie is dan zijn land van herkomst. Hij krijgt meteen voldoende te eten en ontvangt been- en handprotheses. „Het schokte me om te zien hoeveel verschillende dingen er te eten waren. Met alleen het voedsel dat weggegooid wordt op markten had mijn grootmoeder met gemak kunnen overleven.” Na wat integratielessen kan Ji eind 2006 eindelijk aan zijn nieuwe leven in Zuid-Korea beginnen. Zijn vader heeft niet hetzelfde geluk: bij een vluchtpoging wordt hij opgepakt, gefolterd en gedood. De autoriteiten dumpen zijn ontzielde lichaam in een rivier.
In Zuid-Korea besluit Ji om rechten te studeren en zich daarnaast in te zetten voor Noord-Koreanen die hun land proberen te ontvluchten. Verder probeert hij via meerdere campagnes informatie te verspreiden over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea – die zo vreselijk is dat die volgens Amnesty International „een categorie op zich” vormt. Hij heeft meerdere Noord-Koreaanse vluchtelingen in dienst bij zijn persoonlijke staf.
Vaderfiguur
De jaren na zijn aankomst in Zuid-Korea spreekt Ji internationaal veel over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea. In 2018 is hij te gast bij de State of the Union-toespraak van de Amerikaanse president Donald Trump, waarbij een geëmotioneerde Ji de krukken waarop hij vluchtte onder een daverend applaus omhoog heft. „Uw grote offer is een inspiratie voor ons allen. Seong-ho’s verhaal getuigt van de wens van ieder mens om in vrijheid te leven”, sprak Trump. Aan de muren in Ji’s kantoor prijken foto’s van ontmoetingen met onder meer Trump, Joe Biden, Jimmy Carter en de ouders van Otto Warmbier (een Amerikaanse student die in 2016 in Noord-Korea werd gearresteerd en 17 maanden later in coma het land mocht verlaten en kort daarna overleed).
Uiteindelijk besluit Ji de landelijke politiek te betreden en in 2020 wordt hij namens de conservatieven tot parlementslid gekozen. „Politici vertelden me: ngo’s doen goed werk, maar als parlementslid kun je meer invloed uitoefenen.” Dat was muziek naar Ji’s oren, die toen al langer kritiek had op het overheidsbeleid richting Pyongyang en Noord-Koreaanse vluchtelingen. „Als ik Noord-Koreanen in Zuid-Korea ontmoet, behandelen ze me als een vaderfiguur, ook al ben ik jonger dan hen. Ik geloof dat ik hier een symbool van hoop ben voor deze groep, om te laten zien wat je kunt bereiken ondanks dat je bent geboren in Noord-Korea.”
Zijn wens voor de toekomst is dat er meer aandacht komt voor mensenrechten in Noord-Korea. „Ik hoop uiteindelijk dat het Noord-Koreaanse regime valt, zodat mensen vrijheid en democratie kunnen ervaren”, besluit Ji. „Dat is uiteindelijk waar het bewind het bangst voor is: dat Noord-Koreaanse burgers begrijpen wat hun mensenrechten zijn en daarvoor gaan opkomen.”