Kerkgang als kruisgang en opgang onopgeefbaar voor gemeente en individu
De kerkgang kun je zien als „de kruisiging van de oude mens en opstanding van de nieuwe mens.” Die kun je ontlopen door thuis te blijven. Maar zalig word je heel persoonlijk en toch als volk.
In welke zin hangen de kerk als lichaam en de fysieke samenkomst van de gemeente met elkaar samen? Wat bracht het terugbrengen van kerkdiensten tot kijk- en luisterdiensten thuis tijdens de coronacrisis aan het licht? Belangrijke vragen. Allereerst met het oog op het recht doen aan de Koning van de kerk. De kerk is nu eenmaal niet een van de sectoren van de samenleving. Meer dan eens handelden we alsof dat wel zo was, maar het eigene van de kerk en het unieke van een kerkdienst verdwenen daarmee achter de voordeur. In de tweede plaats ook met het oog op de betekenis van de kerk als gemeenschap. Hoe we omgaan met het onderscheid tussen lijfelijk aanwezig zijn en via een scherm ‘aanwezig’ zijn, verraadt ook iets van hoe we tegen ons mens-zijn aankijken. De eenheid van lichaam en ziel spreekt hierin mee.
Over deze vragen nadenken, kan vanuit verschillende perspectieven. Eerder schreef ik al over de betekenis van de kerkdienst. Deze keer eerst kort enkele aspecten vanuit de ervaring van al of niet aanwezig zijn in een kerkdienst. Daaruit trek ik een bepaalde conclusie. Vervolgens schets ik enkele Bijbels-theologische lijnen, die stof tot nadenken geven in de bezinning op de (crisis van) de kerkdienst.
Wat we ervaren
Een benadering van een ”echte” kerkdienst vanuit wat we ervaren als we in een dienst aanwezig zijn, is (met een chic woord) een fenomenologische benadering. Je laat op je inwerken wat je waarneemt of wat anderen aan ervaringen naar voren brengen. Dergelijke onderzoeken zijn volop beschikbaar. Vraaggesprekken brengen dan belangrijke thema’s aan het licht die je vervolgens kunt interpreteren.
Het mooie dat naar voren komt, is het ”ondergedompeld worden” in een dienst. Je wordt meegenomen door de samenzang. Zelfs je lijf voelt iets van het ”heilige dat gebeurt” door de verbondenheid van lichaam en ziel. We „verenigen ons in gemeenschappelijk gebed”, zoals dat nogal eens gezegd wordt. De kerkzaal is een gehoorzaal. Eenieder wordt door hetzelfde geluid omgeven, is als het ware zelf het middelpunt van de geluidsgolven, krijgt het gevoel dat de woorden persoonlijk bedoeld zijn. Dat geldt ook voor de momenten van stilte, of die nu ongemakkelijk voelt of als een verademing. De woorden en de muziek omringen ons, vullen alle hoeken en gaten van het gebouw en verenigen op een bepaalde manier alle aanwezigen.
Vermaningen
Zeker, deze gemeenschap is zo verbroken. Helaas ontmoet je allerlei weerstanden wanneer je naar de kerk gaat, daar anderen ontmoet en je plek inneemt in de gemeente. Het zijn niet alleen maar mooie ervaringen –die kun je deels thuis ook nog wel opdoen– maar je wordt ook gewaar dat een ander soms zo anders is dan je zelf bent. Een bijna eindeloze rij van ergernissen kan opgesomd worden. Die kunnen reden zijn om thuis te blijven, „want dan heb ik er geen last van.” De ene hoed is te groot, de andere staat niet goed of een vrouw draagt er geen. Je vindt ook wat van die man een paar banken verderop. En die kinderen vlak voor je, vreselijk. De organist kan niet spelen. De gemeente zingt te vlug of te langzaam. En niet te vergeten de voorganger. Zijn persoon en zeker zijn boodschap bevallen je misschien helemaal niet. Online kun je hem meteen uitschakelen en overschakelen op muziek die je wel aanstaat. Lang leve mijn ik.
Met zulke heel persoonlijke ervaringsgegevens vinden we natuurlijk geen antwoord op de vraag naar het belang van de fysieke kerkdienst. Wat mij betreft laten deze ervaringen heel concreet de betekenis zien van de nieuwtestamentische vermaningen die niet aan enkelingen gericht zijn, maar aan de gemeente als geheel. Je komt je ”oude mens” tegen als je naar de kerk gaat. En die kruisigen, heeft ook te maken met een gezamenlijke kerkdienst. Zeker, de weergaloze keerzijde is dat in de gemeente ook iets waar wordt van de ”opgang”, de opstanding van de ”nieuwe mens”. Kerkgang als kruisgang en opgang. Kerkdiensten waarin mijn oude ik achterblijft en de nieuwe mens vernieuwd wordt in confrontatie met het Woord? Jazeker, maar in deze gemeenschap. Bekering is een zaak van onze ziel, maar voltrekt zich ook oog in oog met anderen. En kerkdienst formeert en transformeert.
Naderen in Gods huis
”Opgaan naar Gods huis” is een gevleugelde uitdrukking. Een prachtig beeld met het oog op de tempel in Jeruzalem, maar niet minder krachtig wanneer we tot de gemeente van God komen. We naderen tot God als we onderweg zijn naar de kerk en in Gods huis voor Zijn aangezicht aanwezig zijn. In een kerkdienst gaat het om de ontmoeting tussen God en de gemeente. Nu kunnen we dat „naderen tot God” ontdoen van het lichamelijke aspect. Dan is „naderen tot God” bidden (dat kan ik thuis ook) en Zijn nabijheid ervaren (dat kan thuis toch ook). Dan beperken we dit naderen tot activiteiten van onze ziel. Maar als bijvoorbeeld in Psalm 42 het verlangen uitgeroepen wordt om „in te gaan”, of in Psalm 65 verkondigd wordt: „Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest en doet naderen…”, dan gaat het juist om lijfelijke aanwezigheid. Vanzelf kunnen we altijd iets tegenwerpen. En natuurlijk leidt alleen je lichaam verplaatsen en je ziel ‘thuislaten’ tot een schijnvertoning.
Zichtbaar
In de brief aan de Hebreeën klinkt dezelfde (beeld)taal als in het Oude Testament. Hierin staat de bekende aansporing over het niet nalaten van de „onderlinge bijeenkomst” (10:25) in een kader dat aangeeft waarom de fysieke kerkdiensten van belang zijn (10:19-25). Maar laten we die aansporing nooit los gebruiken! Daardoor kan ze heel goedkoop worden. De „onderlinge bijeenkomst” wordt namelijk genoemd in gezelschap van een drievoudige aansporing: „Laten we naderen…”, „laten we de belijdenis vasthouden…” en „laten we op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.”
Op grond waarvan klinken deze woorden? Allereerst hebben we „vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom (…) over een nieuwe en levende weg…” We verplatten een kerkgang als die losraakt van deze diepe woorden. Het hemelse heiligdom is verbonden met de plek waar de gemeente samenkomt (Hebreeën 12:22-24). Bovenal: „we hebben een gróte Priester over het huis van God.” De kerkgang hangt samen met de grootheid en heerlijkheid van de hemelse Hogepriester. Het „huis van God” is niet de onzichtbare kerk. Eerder al klonk het: „Zijn huis zijn wij” (3:1). In dat huis gaat het om het zichtbaar worden van een gemeenschap, om het gezamenlijk horen en zien, om de aanraking. Ook om het zichtbaar worden wie God is (1 Johannes 4:12). „Waar liefde woont, daar woont Hij zelf.” Heerlijke heilige tijden en plaatsen.
De auteur is hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit artikel bevat enkele aspecten uit zijn lezing op 25 augustus tijdens de studieweek van de Gereformeerde Bond voor studenten theologie in Elspeet.