Blind rondtasten
Handelingen 9:6b
„Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?”
Indien de schitterende letters, die een verborgen hand op de wand van het koninklijk paleis schreef, oorzaak waren dat de banden van Belsazars lendenen los werden en zijn knieën tegen elkaar aanstieten – wat een schrik moet ons dan aangrijpen in onze zielen, als wij de Heere Zelf zien! In tegenwoordigheid van zo veel licht worden onze vlekken en rimpels openbaar en zijn wij uitermate zeer beschaamd. Dan zijn wij gelijk Daniël, die zei: „Ik werd alleen overgelaten en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij geen kracht over, en mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield.”
Als de Heere ons bezoekt, metterdaad, dan zien wij onze algehele nietswaardigheid, zodat wij vragen: „Heere! wat is de mens?” God de Heere bezocht ook mij. Gewis, het was nacht, een nacht der natuur, maar ook der onwetendheid en der zonde. Zijn bezoek had op mij dezelfde uitwerking die het had op Saulus, de man van Tarsen, toen de Heere vanuit de hemel tot hem sprak. Hij noodzaakte mij af te dalen van mijn hoog en sierlijk ros en ter aarde te vallen. Door de schittering van het licht van Zijn Geest deed Hij mij rondtasten in mijn blindheid, waarvan ik mij nu bewust was. In de verbrijzeling van mijn hart riep ook ik uit: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?”
C. H Spurgeon, predikant te Londen
(”Totdat Hij komt”, 1896)