Mevrouw Eggebeen (100): Vroeger elke maandag een koperen cent
Wie een eeuw oud is, kan vertellen over koperen centen. Over schrijven op een lei en trouwen tijdens de oorlog. Over berooide familieleden die tijdens de watersnood opeens voor de deur stonden.
In april is Geertruida Eggebeen-Hoogerland 100 jaar geworden. „Ik had het nooit kunnen denken. Mijn moeder werd maar 55. En dat ik nog zo goed mag zijn!” Gezondheidsproblemen heeft de Zeeuwse niet, en ze is nog helder van geest. „Nou ja, ik vergeet weleens wat, maar dat mag wel op deze leeftijd.” En bij het lopen gebruikt ze een rollator. „Maar ik kán nog lopen, dat is al een voorrecht.”
„Tante Truus”, zoals zelfs haar predikant haar noemt, is niet de oudste inwoner van Goes. „Er wonen hier twaalf mensen van 100 jaar en ouder”, zegt dochter Adrie, de oudste van haar vijf kinderen. Het nageslacht is groot geworden: kleinkinderen, met aanhang, achterkleinkinderen, soms ook al met aanhang, en achterachterkleinkinderen. „Op mijn honderdste verjaardag waren het er 75, alles bij elkaar”, zegt Eggebeen. „En ze zijn allemaal zo goed voor me.”
Slijtende banden
Al die honderd jaren woonde ze op Zuid-Beveland. Een arbeiderswoning in de polder van Nieuwdorp was haar geboortehuis. „Mijn zus en ik moesten lopend naar de kerk. Af en toe keken we achterom om te zien of onze ouders nog niet kwamen, want die gingen op de fiets. Dan mochten we het laatste stukje bij hen achterop zitten. Niet het hele eind, want dan sleten de banden te snel.”
Ook naar school was het een eind lopen. „Tussen de middag aten we dan bij een tante. Die gaf ons elke maandag een koperen cent. „Vraag er eens om”, zei Arjaan, mijn oudste broer, toen ze het een keer niet deed. Maar dat durfde ik niet. Hij zei: „Dan moet je zeggen: Het is gelukkig weer maandag.” Dat deed ze, en prompt haalde tante haar centen tevoorschijn en deelde uit.
Arjaan was later ds. A. Hoogerland, predikant in de Gereformeerde Gemeenten. Het is al 36 jaar geleden dat hij overleed. Afgelopen winter stierf een zus in het verzorgingshuis in Middelburg. „Nu ben ik nog als enige over van de acht kinderen”, zegt Eggebeen. „Er zijn zoveel mensen weggevallen die ik heb gekend.”
Belletje
Vader was arbeider, maar kocht een „hoefje” bij Wolphaartsdijk. Toen Eggebeen van school kwam, moest ze op een andere boerderij gaan werken. „Koeien melken, met de hand. Eén koe heette Emma; dat weet ik nog.”
Ze hield het zware werk niet vol. Daarom werd ze dienstbode bij huisarts Vos. „Die mensen aten in de kamer, ik in de keuken. Als ze me nodig hadden, lieten ze een belletje rinkelen.”
In de gereformeerde gemeente van Wolphaartsdijk ontmoette Truus Hoogerland David Eggebeen. Ze trouwden in februari 1944. „We woonden in de polder buiten Wolphaartsdijk. Er trokken Duitse soldaten in het leegstaande huisje naast ons. Ze waren aardig; we hebben nooit last van hen gehad.” In november werd dochter Adrie geboren. „Het eerste bevrijdingskind in Wolphaartsdijk.”
Een jaar later verhuisde het gezinnetje naar Goes. Daar stond op 1 februari 1953 opeens broer Arjaan voor de deur, met zijn gezin en zijn oude vader. „Wat kom je nou toch doen? zei ik verbaasd. Arjaan nam het altijd zo nauw, en nu kwam hij op zondag op bezoek. Toen vertelde hij hoe ze met bootjes gered waren. In Goes hadden we niets van de ramp gemerkt. Mijn man was gewoon naar de kerk gegaan.”
Nu waren er opeens twee gezinnen in huis. „Wij hadden vier kinderen, mijn broer vijf. En in beide gezinnen was er een baby. We hebben matrassen naast elkaar op de grond gelegd om voor iedereen een slaapplek te maken.”
Woordzoekers
Vele jaren later verhuisde het gezin Eggebeen terug naar Wolphaartsdijk. David Eggebeen overleed daar in 2007, na ruim 63 jaar huwelijk. Zijn weduwe verhuisde een paar jaar later weer naar Goes, naar zorgcentrum Rehoboth.
De koelkastdeur hangt vol foto’s van haar grote nageslacht. Op de tafeltjes staan de werkstukken die de bewoonster maakte tijdens activiteiten in het tehuis. „Ze organiseren veel voor ons. Vlechten, een vogelhuisje schilderen of iets anders dat op touw wordt gezet.”
Puzzelen
Breien doet ze ook. „Poppenjurkjes. Dan wil die er één, en dan die; ik kan het niet aangebreid krijgen. Het geld is voor de zending.” Een dik boek vol woordzoekers ligt binnen handbereik. „Ik puzzel veel. Gelukkig verveel ik me nooit.”
Ze is 100 jaar geworden. Een eeuw oud. „Dat had ik nooit gedacht. Maar het einde is wel dichtbij. En dan, hè. Daar denk ik veel over. Psalm 118:1 is mijn lievelingspsalm: „Laat ieder ’s Heeren goedheid loven…” Dat geef ik vaak op bij de dagsluiting. De Heere is zo goed voor me geweest: ik heb een rustig leven gehad, ben nooit ernstig ziek geweest en ik heb het hier in Rehoboth naar mijn zin. Ze zijn zo goed voor me.”