Kaalslag bij rooms-katholieke kerkkoren door corona
De coronapandemie heeft grote gevolgen voor het voortbestaan van rooms-katholieke kerkkoren. Zo’n 40 procent van de zangers is gestopt na de pandemie.
Nog altijd zien kerkkoren binnen de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) zich genoodzaakt te stoppen als gevolg van een forse daling van het aantal leden, meldde het Katholiek Nieuwsblad (KN) deze week op basis van gesprekken met ingewijden en cijfers van expertisecentrum voor religie en samenleving Kaski.
Ed Smeets, bestuurslid van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging en van het Verbindend Netwerk Koorzang in Limburg (VNK), stelt dat zo’n 30 à 40 procent van de koorleden in rooms-katholieke kring de afgelopen maanden is gestopt. „Een forse daling.” In september, toen koren weer in volledige samenstelling mochten zingen, ging Smeets nog uit van een krimp van 20 procent. Die blijkt dus veel groter. Smeets: „We zien deze trend in de breedte van de samenleving. Ik merk het ook in mijn parochies. Mensen zijn nog heel voorzichtig, met name ouderen.”
Onderzoeksbureau Kaski, dat jaarlijks de cijfers van de RKK in beeld brengt, heeft alleen cijfers over het eerste coronajaar, 2020. In dat jaar is het percentage koorleden in RKK-kring met 14 procent gedaald, terwijl dat aandeel de jaren ervoor op zo’n 6 procent per jaar lag. Voor het tweede coronajaar voorziet Kaski nog drastischer cijfers.
Religiewetenschapper Joris Kregting, die het Kaskirapport schreef, noemt de cijfers verontrustend. „Ik verwacht niet dat de daling zich zomaar zal herstellen. Koorleden die niet meer geregistreerd staan, keren niet zomaar terug.”
Ook niet-kerkelijke koren kampen met terugloop, zegt Daphne Wassink van Koornetwerk Nederland in KN. Ze noemt een teruggang van bijna 20 procent. Waarbij ze grote verschillen signaleert. „Bij oudere zangers is de teruggang groter, bij lichte muziek is het weer lager”, aldus Wassink.