Lutherbijbel 500 jaar: het boek waarop de wereld wachtte
Met zijn „verduitsing” van de Bijbel opende Maarten Luther 500 jaar geleden de deuren naar Gods Woord voor het volk. „Ze moeten de Bijbel kunnen lezen alsof die gisteren was geschreven.” Luthers levenswerk ontstond op kasteel de Wartburg. Daar werkte hij hard, maar met inkt gooide hij er waarschijnlijk nooit.
29 maart 1521
„Ze verwachten me in Worms, voor de keizer zelfs. Veel vriendschap zal ik daar niet ontmoeten, vrees ik. Ik weet best dat mijn naam bij velen een slechte klank heeft. Maar het gaat ook niet om mij. Ik wil best aftreden als het moet, zolang de waarheid van het Evangelie maar niet hoeft af te treden. Ze mogen alles van me hebben, zolang ze de weg van de zaligheid voor de christen maar vrijhouden. Al sterft Martin Luther, als Christus maar leeft.
Dat is geen koppigheid hoor, ik kan niet anders. Het is alsof God me oogkleppen heeft opgezet en in een renbaan gezet, zoals een paard dat een race moet lopen. Ik kan maar één kant uit, al vragen ze me allemaal te herroepen. Ik ben geboren om met sekten en duivels oorlog te voeren en daarom zijn mijn boeken ook zo stormachtig en vol strijdlust.
Zolang mijn geweten gevangenzit in het Woord van God, kan en wil ik niets herroepen. Want alles wordt onzeker en ook de zaligheid staat op het spel als je iets tegen je geweten in doet. God helpe mij!”
Langzaam maar zeker ontdekt de monnik Maarten Luther een vrijheid waarover hij niet langer kan zwijgen. In de Bijbel vindt hij antwoord op zijn levensvragen: in de redding door het geloof in Jezus alleen, zonder Luthers werken.
Die boodschap gaat hij steeds meer uitdragen. Dat hij daarbij ook de vloer aanveegt met veel tradities in de Rooms-Katholieke Kerk, valt niet in goede aarde bij de kerk. Het conflict loopt zo hoog op, dat de keizer de reformator in 1521 dagvaardt op de rijksdag in Worms, om zich daar te verantwoorden over zijn „nieuwe leer.”
Luther beseft dat naar Worms gaan hem veel kan kosten, tot zijn leven toe. Maar ook weet hij waarom hij niet anders kan dan gáán: wat hij leert, heeft hij gevonden in Gods Woord, en daardoor voelt hij zich gebonden: gevangen in zijn geweten.
Zijn ontdekking in dat Woord drijft hem ook tot een werk van ongekende omvang: de Bijbel in de volkstaal vertalen. De geschiedenis van Luthers levenswerk begint in 1521, het jaar van de rijksdag.
12 mei 1521
„Beste Philipp, Hoe gaat het nu met jou? Vorige week ben ik op mijn terugreis uit Worms ontvoerd om nu op de Wartburg te verblijven. Bid je voor mij, dat mijn verdwijning –waar ik met tegenzin mee heb ingestemd– iets groots mocht worden, tot eer van God? Ik ben bezorgd dat het erop lijkt dat ik gevlucht ben voor de strijd. Maar ik kon degenen die er bij mij op aandrongen om onder te duiken, niet overtuigen. Ik heb geen grotere wens dan om het woeden van mijn vijanden tegemoet te gaan en hun mijn hals aan te bieden.
Het kasteelleven bevalt me maar matig. Vooral mijn stoelgang breekt me weer op. Wel ben ik blij dat ik eindelijk eens rustig kan doorwerken: ik leer Hebreeuws en Grieks en kan schrijven zonder onderbroken te worden.
Hou vol en sta krachtig als een dienaar van het Woord, Melanchthon, want na mij zullen ze ook op jou losgaan. Een hartelijke groet vanuit het rijk van de vogels!”
Het loopt niet goed in Worms. De rijksdag brengt geen begrip voor Luthers standpunten, integendeel: de keizer verklaart hem tot vogelvrije ketter. Dat brengt Luther in levensgevaar. Vrienden zetten een ontvoering in scène tijdens de terugreis vanuit Worms naar zijn woonplaats Wittenberg, en brengen hem op kasteel de Wartburg nabij Eisenach. Daar zal hij incognito een klein jaar wonen.
Het verblijf valt hem zwaar. Na aanvankelijke gevoelens van nutteloosheid wordt hij er zeer productief, maar voelt zich toch ontheemd. „Mijn Patmos”, noemt hij zijn ballingsoord, „het rijk van de vogels, de woestijn.”
januari 1522
„Intussen zal ik hier de Bijbel gaan vertalen, hoewel ik zie dat ik een last op me geladen heb die mijn krachten te boven gaat. Nu begrijp ik wat het inhoudt om een vertaling van de Bijbel te maken, en waarom degenen die dat tot nu toe deden, hun werk niet onder hun eigen naam hebben laten verschijnen. Ik zou wel bij Genesis willen beginnen, maar aan het Oude Testament waag ik me nog maar niet. Ik hoop dat we ons volk snel een Bijbel kunnen geven in het Duits dat ze lezen kunnen.”
De Wartburg is vandaag de dag een kasteel zoals een kasteel hoort te zijn: met ophaalbrug, indrukwekkende toren, ommuurde binnenplaats. Het wekt geen verbazing dat het slot op de Werelderfgoedlijst van Unesco is beland. Luther zelf heeft van die kasteelpracht echter weinig gezien: het meeste ervan stamt uit de 19e eeuw.
In een veel eenvoudiger slot brengt de reformator zijn ballingschap door. Daar rijpt bij hem het idee om de Bijbel in het Duits te vertalen. Een wens die al langer bestond, maar nu is er plotseling die altijd ontbrekende factor: tijd, in overvloed.
Alleen rust is er nog niet, want inmiddels bereiken hem berichten uit Wittenberg waar „profeten” –radicale reformatoren– tijdens Luthers afwezigheid onrust zaaien. In december 1521 brengt hij een bliksembezoek aan zijn woonplaats om poolshoogte te nemen. De situatie stelt hem voorlopig gerust, maar zijn bezoek levert nog iets op. Als hij in Wittenberg zijn vrienden ontmoet en hun vertelt over zijn vertaalplannen, dringen zij er bij hem op aan om dat werk ter hand te nemen. Terug op de Wartburg voegt hij de daad bij het woord en begint met de vertaling van het Nieuwe Testament.
1 februari 1522
„De duivel bezocht me vandaag met zijn listen, maar ik heb hem verjaagd met inkt.”
Een aangevochten Luther die een inktpot tegen de muur gooit om de duivel te verjagen: het verhaal klonk op menige hervormingsavond. Maar het is eerder legendarisch dan dat het sterke historische papieren heeft. Met inkt is waarschijnlijk nooit gegooid, al is een vlek op de muur van de Lutherstube –Luthers kamer op de Wartburg– jarenlang trouw bijgekleurd met nieuwe inkt omdat allerlei bezoekers er met hun vingers aan zaten. Zo verging het overigens ook Luthers schrijftafeltje in diezelfde kamer: nadat pelgrims telkens een stukje van het meubelstuk meenamen naar huis, bleef er zo weinig van over dat er inmiddels een replica te zien is – nu veilig achter een koord bovendien.
Wat bedoelt de reformator dan wél? Aangevochten weet hij zich zeker, en Luther ervaart de duivel op de Wartburg op tal van manieren. De enige manier om Gods tegenstander te verjagen, weet hij, is met inkt: het geschreven Woord van God. Dat hij juist bij het Bijbelvertalen duivelse aanvallen ondervindt, is voor hem niet vreemd. Als dat wapen van het Woord voor de gewone christenen beschikbaar wordt, moet de hel wel in opstand komen, meent Luther.
15 maart 1522
„Gelukkig ben ik terug in Wittenberg. Er waren wel wat preken voor nodig om de rust in de stad te herstellen. Nu zijn Melanchthon en ik, samen met anderen, begonnen om mijn vertaling van het Nieuwe Testament bij te vijlen. Ik heb veel aan de inzichten van mijn vrienden. Vertalers moeten nooit op zichzelf werken. Wanneer iemand alleen is, vallen hem niet altijd de goede en geëigende woorden in. Al is Philipp me weleens té voorzichtig met zijn vertaalwerk: hij loopt altijd op pantoffels. Ik wil de dingen zo duidelijk mogelijk uitdrukken. Als God het wil, zal het een waardig werk worden.”
In razend tempo voltooit Luther op de Wartburg zijn vertaling van het Nieuwe Testament. Slechts elf weken –van december 1521 tot begin maart 1522– heeft hij ervoor nodig.
De onruststokers in Wittenberg zitten echter ook niet stil, en in maart ziet Luther zich genoodzaakt definitief terug te keren van de Wartburg. Met een serie preken stelt hij orde op zaken in de stad. Daarna wacht zijn vertaling. Samen met collega Philipp Melanchthon (1497-1560), humanist en groot talenkenner, bespreekt hij grondig en kritisch zijn manuscript.
Luther is de eerste niet die de Bijbel in het Duits vertaalt. Er bestaan ten minste achttien Duitse Bijbels van voor Luthers tijd, waarvan de laatste –de Halberstädter Bibel– ook in 1522 het licht ziet, kort voor de uitgave van Luthers Nieuwe Testament.
Wel nieuw is dat Luther uit wil gaan van de grondtalen en dus direct vanuit het Hebreeuws en het Grieks wil vertalen. Tot die tijd was de Latijnse Vulgata het uitgangspunt voor vertalingen en bovendien kerkelijk de enige toegestane Bijbel. Maar daarin zijn te veel fouten geslopen, stelt de reformator. Dankbaar maakt hij gebruik van Erasmus’ uitgave van het Griekse Nieuwe Testament.
Het is wel de vraag in hoeverre Luther in zijn vertaalwerk écht uitging van de grondtalen, of toch nog sterk leunde op de Latijnse Bijbel, vertelt theoloog en stadsgids Oliver Friedrich, als hij in mei 2022 het Melanchthonhuis in Wittenberg laat zien, waar ooit Melanchthon leefde en werkte. „Luthers kennis van de grondtalen was beperkt, en dat wist hij zelf ook. Melanchthon beheerste het Grieks veel beter. Je zou kunnen zeggen dat Melanchthon de echte ‘ster’ was van de Lutherbijbel. In ieder geval is het werk in teamverband tot stand gekomen.”
Vertalen heeft heel wat voeten in de aarde, ontdekken de Wittenbergse theologen. Zo stuurt Luther een brief aan Spalatinus, secretaris van de keurvorst, met een lijst dierennamen. Om wat voor dieren gaat het hier eigenlijk, vraagt Luther hem. In het geval van Leviticus 11:30 kiest de reformator op de klank af voor een egel, omdat het Hebreeuwse grondwoord –anaqah– hem doet denken aan het geluid dat een egel maakt. Ook de Statenvertaling spreekt over een „zwijnegel.” Tegenwoordig vermoeden onderzoekers dat het hier een gekko betreft.
25 september 1522
„Vandaag kon ik de eerste druk van mijn Nieuwe Testament versturen naar de Wartburg. Moge God dit werk zegenen. Want het licht van Zijn Geest is nodig om de Schriften te verstaan. Want niemand kan een jota in de Schrift zien, als hij de Geest van God niet heeft.
Neem die humanisten zoals Erasmus: ze vertalen Paulus wel goed, maar ze verstaan hem niet goed. De Schrift uitleggen kunnen de goddelozen nog wel, maar het echte leven, de les van de ervaring, schrijft Gods vinger uit genade in ons hart. Hij wil dat wij door de Schrift Christus leren kennen in de Geest. Hoe doet Hij dat? Dan werpt Hij ons in armoe, smaad, schande, honger, dorst en gewetensnood. Dan wordt Zijn Woord kostbaar!
De ziel kan alles ontberen, behalve het Woord Gods en zonder het Woord Gods kan hij nergens mee geholpen worden. Maar als hij het Woord heeft, heeft hij ook niets anders meer nodig, hij heeft aan het Woord genoeg. Wat de weide is voor het vee, het nest voor de vogel, de rivier voor de vis – dat is de Schrift voor de gelovige ziel.”
In september 1522 komt Luthers Nieuwe Testament van de persen in de Wittenbergse drukkerij van Melchior Lotter (1490-1542). De bekende stadsgenoot en schilder Lucas Cranach (1472-1553) fungeert als uitgever en geldschieter.
Het werk is bekend geworden als het Septembertestament en verscheen waarschijnlijk in een oplage van zo’n 3000 exemplaren. De vraag ernaar is zo groot, dat een paar maanden later de tweede druk al het licht ziet: het Decembertestament.
september 1524
„Deze maand kon het psalmenboek worden uitgegeven. Ik moet eerlijk bekennen dat ik mezelf overschat heb toen ik het plan opvatte om het Oude Testament te verduitsen. We weten zo weinig van het Hebreeuws.
Wat een zwaar en moeilijk werk is het om die schrijvers tegen hun wil te dwingen om Duits te spreken. Zij hebben er geen lust in om hun Hebreeuws op te geven en het barbaarse Duits na te praten. Het is net alsof je een nachtegaal moet dwingen om een koekoek na te doen en zijn eigen heerlijke melodie op te geven voor de monotone koekoekszang, die hij wel haten moet.
Neem nu Job; het schijnt dat hij ons vertalen nog slechter verdraagt dan de vertroosting van zijn vrienden. Of misschien wil hij rustig in z’n as blijven zitten; ’t komt mij voor dat de schrijver van dit boek beslist niet gewenst heeft dat het ooit in een andere taal overgezet zou worden.”
Zo snel als Luther het Nieuwe Testament vertaalde –in elf weken–, zo lang doet hij over de afronding van het Oude Testament: zo’n twaalf jaar. Er zijn dan ook heel wat uitdagingen. Naast het ingewikkelde Hebreeuws –waarvan de kennis toentertijd beperkt is– zijn er tal van actuele problemen die Luthers aandacht opeisen.
Het betekent dat het Oude Testament in delen verschijnt. Bijzonder veel aandacht besteedt Luther aan de vertaling van de psalmen, die voor hem heel belangrijk zijn. Nog voordat de eerste volledige Lutherbijbel van de drukpers komt, verschijnt er al een herziening van de uitgave van het psalmenboek.
12 september 1530
„Ik zal best fouten hebben gemaakt in mijn Bijbelvertaling. Maar de beste stuurlui staan aan wal. De papisten accepteer ik in ieder geval niet als rechters, want ze hebben te lange oren en hun ”ia, ia” klinkt te zwak om mijn vertalen goed te beoordelen.
Ik heb altijd al geweten dat er eerder tienduizend betweterige ezels te vinden zijn, dan één die mij ook maar een twintigste deel nadoet. Wanneer er iemand is die zo veel geleerder is dan ik ben, dan moet die ook maar eens de hele Bijbel in het Duits gaan vertalen en als hij klaar is, moet hij maar eens terugkomen en mij vertellen hoe knap hij is. Als hij ’t beter doet, waarom zou men dan aan zijn vertaling niet de voorkeur geven boven de mijne?
Een vertaler mag geen gevangene van de tekst zijn. De mensen moeten Gods Woord kunnen lezen alsof het gisteren was geschreven. Men moet niet aan de Latijnse letters vragen hoe men Duits spreken moet –zo doen die ezels het– maar men moet dat vragen aan de huismoeder, aan de kinderen op straat en aan de gewone man op de markt; aan hun lippen moet men hangen om te horen hoe zij spreken en in hun taal vertalen. Dan begrijpen zij het en merken dat men Duits met hen spreekt.
Als iemand goed Duits wil spreken, moet hij niet krampachtig vasthouden aan de Hebreeuwse uitdrukkingen, maar hij moet, als hij de Hebreeuwse tekst verstaan heeft, vragen: Zou een Duitser zo spreken in dit geval? En als hij de Duitse uitdrukking gevonden heeft, mag hij de Hebreeuwse woorden loslaten en de bedoeling weergeven in het beste Duits waarover hij beschikt.
Toch heb ik me niet te ver verwijderd van de letterlijke tekst, maar ik heb met grote zorgvuldigheid erop gelet dat ik mij aan de letter hield als het erop aankwam, en heb dan niet zo vrij vertaald. Dan heb ik liever de Duitse taal schade willen berokkenen, dan van de woordelijke inhoud willen afwijken.”
Luthers Bijbel verkrijgt niet alleen in korte tijd grote populariteit, maar krijgt ook een storm van kritiek te verduren. Rooms-katholieke theologen zien met lede ogen aan hoe deze Duitse vertaling terrein wint. Zij bekritiseren Luthers vrije, volkse stijl die de verhevenheid van de Vulgata zou missen, en stellen bovendien dat de reformator zijn theologische visie in de tekst heeft meevertaald.
Bijzondere kritiek krijgt de vertaling van Romeinen 3:28, waar Luther het woord ”allein” toevoegde. Daardoor schrijft de tekst dat de mens zonder de werken gerechtvaardigd wordt, door het geloof alléén. Dat laatste woord ontbreekt in de grondtekst, en daarmee zou Luther het Woord geweld aandoen.
De reformator reageert in 1530 fel op de kritiek in een brief over het vertalen, de ”Sendbrief vom Dolmetschen”. Paulus schreef het woordje alleen weliswaar niet op, maar bedoelde het wel zo, vindt Luther, en het is nodig om het erbij te schrijven om duidelijk te maken dat alle werken van de mens worden uitgesloten. „Eigenlijk heb ik spijt dat ik niet ook nog twee keer het woordje ”alle” heb toegevoegd: zonder álle werken van álle wetten, zodat het maar duidelijk is.”
Wat opvalt, is dat de Wittenbergse theoloog een inhoudelijke reden aandraagt om de tekst zo te vertalen. In het kort zijn bij Luther twee regels zichtbaar in zijn vertaalwerk. Ten eerste moet de tekst zo goed mogelijk „verduitst” worden. Hoewel hij de grondtekst hoogacht, gaat Luther daarin vrij te werk. Bijvoorbeeld door te kiezen voor een vergelijkbaar Duits spreekwoord dat de bedoeling van een tekst beter weergeeft. Of door munteenheden om te rekenen naar Duitse bedragen, zodat iedereen kan begrijpen om hoeveel geld het gaat. Hoogwaardigheidsbekleders in de Bijbel heten burgemeester of kanselier, want die functies kennen Duitsers.
Ten tweede is een theologisch motief leidend: de boodschap van de tekst, en dan met name van het kruis van Christus, moet helder doorklinken. Dat principe weegt zo zwaar, dat Luther om die reden soms juist afwijkt van zijn eerste regel. Dan laat hij bijvoorbeeld een hebraïsme –een typisch Hebreeuwse uitdrukking– zo letterlijk mogelijk staan, omdat anders de bedoeling minder goed zou doorklinken. Zo moet Psalm 68:19 volgens Luther in goed Duits eigenlijk luiden: „Gij hebt de gevangenen verlost.” Hij kiest echter voor de meer letterlijke vertaling „Gij hebt de gevangenis gevangen genomen”, omdat „gevangenis” hier volgens Luther wijst op de wet, de zonde en de dood: de geestelijke kerkers waar Christus van verlost.
24 januari 1534
„We leggen de laatste hand aan de volledige Bijbel. Ik denk dat we nu een betrouwbare en heldere uitgave hebben. Het staat vast dat, als de drukkers het boek niet –zoals ze gewoon zijn– met hun luiheid bederven, de Duitse taal nu stellig een betere Bijbel heeft dan de Latijnse.
Nadat we van de barmhartige God in Zijn onuitsprekelijke genade het voorrecht ontvingen om de Bijbel zo duidelijk en zuiver mogelijk in het Duits over te brengen, waar we bijzonder veel werk aan ten koste hebben gelegd, is de gierigheid op onze drukkers aangevallen. Zodat wij het werk doen en de onkosten dragen, terwijl anderen met de winst gaan strijken. Wat mij betreft: ik heb er niets voor gekregen en ik begeer er ook niets voor. Christus, mijn Heer, heeft het mij honderdduizenden keren vergolden.”
Luther wordt niet rijk van zijn vertaalwerk. Integendeel, hij verdient er geen cent mee. De gemeenschap rond de reformator leeft de meeste tijd in geldnood, vertelt stadsgids Friedrich als hij de tuin van het Wittenbergse Lutherhuis laat zien.
Anderen verdienen wel grif geld aan de uitgave. De opkomst van de boekdrukkunst draagt sterk bij aan de snelle verspreiding van de Lutherbijbel. Drukken is een arbeidsintensief proces, omdat elke letter handmatig gezet moet worden. Tot ver buiten Wittenberg wordt de Bijbel uitgegeven en dat gebeurt –tot Luthers grote ergernis– niet zelden met forse drukfouten.
6 augustus 1534
„Eindelijk is het zover: vandaag hebben we het drukprivilege van de keurvorst gekregen om de volledige Bijbel uit te geven. Wat een werk ligt er achter ons. Ik heb mij zeer ingespannen om zuiver en duidelijk Duits te geven. Het overkwam ons wel dat we veertien dagen, drie, vier weken naar een bepaald woord gezocht hebben, er anderen naar gevraagd hebben, zonder het te kunnen vinden. Maar nu is het verduitst, kan iedereen het lezen en heeft het zomaar onder de knie. Nu laat iemand zijn ogen over drie, vier pagina’s vliegen, zonder zich ergens te stoten. Hij merkt niet eens meer welke kuilen en hobbels er gezeten hebben. Waar hij nu overheen glijdt, als over een gepolijste plank, hebben wij moeten zweten en zwoegen om de gaten en bulten uit de weg te ruimen, opdat men daar nu zo fijn zou kunnen wandelen.
En nu: ga tot de Schrift, lieve christenen, ga tot hem! En laat mijn uitleggingen en die van alle andere leraren niet anders zijn dan een steiger rondom het gebouw zelf, opdat we het eenvoudige, zuivere Woord van God mogen aangrijpen, dat we het ons mogen toe-eigenen en het vasthouden, want alleen hier in Sion woont God.”
Twaalf jaar na de verschijning van het Septembertestament ziet de volledige Lutherbijbel –inclusief een aantal apocriefe boeken– het licht bij drukker Hans Lufft (1495-1584). Ieder Bijbelboek opent met een versierde initiaal, en de uitgave telt 124 illustraties. De Bijbel kent een verspreiding op –zeker voor die tijd– ongekende schaal. Rond 1534 heeft Luthers Nieuwe Testament tot buiten de landsgrenzen de weg al gevonden. Naar schatting worden al tijdens Luthers leven een half miljoen Bijbels en Bijbelgedeelten verspreid. Het is, zo schreef Lutherkenner W. J. Kooiman eens, „het boek waarop de wereld wachtte.”
De vertaling heeft daarmee grote betekenis voor de verspreiding van de Reformatie, maar dat niet alleen. Omdat de Bijbel zo breed verspreid is, speelt die een aanzienlijke rol in het overstijgen van de verschillende streekdialecten en vormt daarmee mede de Duitse taal. De beroemde Duitse dichter Goethe schreef eens: „De Duitsers zijn één volk gemaakt door Luther.”
juli 1540
„Met de collega’s werken we aan een herziening van de Bijbel. Vandaag bespreken we 1 Koningen 5:15. Ik zou weleens willen zien, waar die 80.000 en 70.000 timmerlieden met hun bijlen vandaan zijn gekomen. Het zou wel een wonder zijn, als er zo veel bijlen in het land geweest waren. ’t Is een wonderlijke geschiedenis. Ik maak me sterk dat de Joden de tekst bedorven hebben. Zijn 200.000 man er misschien 2000? Ik wou dat ik klaar was met dit boek. Ik vind het bouwen aan Salomo’s tempel uitermate onplezierig.
Christus is in het Oude Testament aanwezig, zeker, maar niet zo helder als in het Nieuwe. Als Mozes over Christus spreekt, luister ik naar hem, verder heb ik niets met hem te maken! Het Evangelie is verborgen in de Wet en het wordt niet gezien, zoals de waterstromen in de rots verborgen zijn. Totdat je er met het hout van het kruis tegen slaat, dan scheurt de steen en het water borrelt naar buiten.”
De Lutherbijbel is nooit af, maar voortdurend in ontwikkeling. Tijdens Luthers hele leven werkt hij aan revisie, en na 1534 komt nog twee keer een herziening van de volledige Bijbel van de pers. Veel revisievergaderingen zijn uitgebreid genotuleerd en in die verslagen valt Luthers vrije omgang op met zowel de tekst als de boeken. Dat wil niet zeggen dat hij de oorspronkelijke Bijbeltekst niet hoog heeft staan, zo blijkt uit de uitvoerige en zorgvuldige besprekingen over de juiste vertalingen.
Wel heeft deze vrijheid alles te maken met Luthers visie op de Bijbel, die vooral op Christus moet wijzen. Een tekst moet Christus ”treiben”: naar de lezer toe drijven zoals een herder zijn schapen drijft. Waar dat ontbreekt, aarzelt de reformator niet om Bijbelgedeelten lager te waarderen. Zo mist hij deze notie te veel in Leviticus, Esther, Jakobus en Openbaring. Bij oudtestamentische boeken klinken in Luthers waardering ook regelmatig zijn uitgesproken en felle anti-Joodse overtuigingen door.
Zulke boeken hebben wel een plek in de Bijbel maar het zijn geen ”Hauptbücher”, geen hoofdboeken waarin de leer van het kruis helder naar voren komt. Daarvoor moet je volgens de reformator bij Paulus zijn, of in het evangelie naar Johannes bijvoorbeeld.
23 januari 1546
„Vandaag heb ik de drukker opgedragen om de Bijbel in grote letters uit te geven, voor slechtzienden. Of ik het resultaat nog onder ogen krijg, weet ik niet. Ik kan niet meer, ik ben op. Moge God mij een goed, zalig einde verlenen.
Onze standaard is het Woord van het kruis, het triomfantelijke teken, rood gekleurd met het bloed van Christus. Hiermee gaat de kerk van Christus, die alleen sterker is dan een heel leger met vele vaandels, al de machten der duisternis tegemoet. Want het Woord terzijde stellen en zonder het Woord willen vechten, dat is niet veel anders dan een spelletje spelen, zoals kinderen doen in hun vakantie.
En toch, na al die jaren moet ik erkennen dat ik van dat Woord zelfs het abc nog niet ken. Dag en nacht ben ik met de Bijbel bezig geweest en toch ben ik nog steeds een leerling op de basisschool.
Wij zijn bedelaars, dat is waar.”
Luthers woorden over de bedelaar zijn veel aangehaald als samenvatting van zijn genadeleer: de mens als een bedelaar voor God. Ongetwijfeld zou de reformator daarmee hebben ingestemd, maar hij schrijft de woorden zelf vlak voor zijn dood op 18 februari 1546 op in een ander verband: de uitleg van de Bijbel. Als het gaat om het begrijpen van de Bijbel, blijft zelfs de grootste theoloog bedelaar, afhankelijk van Gods licht.
Wat Luther in dat Woord gevonden heeft, moeten anderen ook ontdekken. Meer nog dan zijn stellingen, preken en boeken, zou het de Lutherbijbel zijn die Gods Woord dicht bij de mensen bracht. Vijf eeuwen na zijn vertaalwerk zijn de gevolgen ervan nog altijd zichtbaar. Zoals in een Wittenbergse hotelkamer, waar de Lutherbijbel op het nachtkastje ligt. Niet meer dezelfde versie als 500 jaar geleden, al duurde het lang voor men de vingers durfde branden aan een herziening van Luthers werk.
Wie de Bijbel op een willekeurige plek openslaat, springen direct enkele dikgedrukte teksten in het oog. Zoals Psalm 56:5: „Ich will Gottes Wort rühmen; auf Gott will ich hoffen und mich nicht fürchten; was sollte mir Fleisch tun?”
Het was Luther zelf die opperde om belangrijke teksten zo uit te lichten in de tekst. Of hij dat zelf nodig had, is maar de vraag: de reformator stond bekend om zijn fenomenale Bijbelkennis en veel teksten kende hij uit het hoofd. Maar hij wist: zo zijn ze voor de aangevochten christen die in het Woord troost en houvast zoekt, luid en duidelijk binnen handbereik.