Vrees voor iets van lang geleden: stagflatie
In de coronaperiode legde de overheid ons twee soorten vergaande vrijheidsbeperkende ingrepen op: enkele keren een lockdown, die het openbare leven voor een deel verlamde, en een aantal weken een avondklok. De ouderen hebben wellicht herinnering aan een derde maatregel uit deze categorie, al was de aanleiding daartoe totaal anders. Ik bedoel de autoloze zondagen in 1973.
De laatste tijd treffen we nogal eens een vergelijking aan met de situatie in die jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw, want ook toen beleefden we immers een energiecrisis. Het draaide vooral om olie. Nu spelen de ontwikkelingen op de gasmarkt voor ons een hoofdrol. In veel opzichten zien we hetzelfde: oorlog (destijds in het Midden-Oosten), prijzen die daardoor omhoog schieten, sterke afhankelijkheid van landen die je niet tot je vrienden rekent en verstorende effecten van dat alles op de economie.
Autoloze zondagen zullen hier voorlopig niet opnieuw aan de orde zijn. Hoewel, Albanië hanteert vanaf deze maand dat middel weer om brandstof te besparen. Maar stagflatie, krijgen we daar wel een herhaling van? Steeds vaker duikt het begrip op, de vrees ervoor neem toe. Het woord is een samentrekking van stagnatie en inflatie en geeft een combinatie aan van een magere of negatieve economische groei en heftige prijsstijgingen. Steevast wordt in dat verband verwezen naar de oliecrisis. Die wakkerde de inflatie aan, met in ons land in 1975 voor de gezinsconsumptie een jaarpiek van 10 procent. Tegelijk haperde de bedrijvigheid en ging veel werkgelegenheid verloren. Tegen het eind van dat decennium pakten de centrale banken het inflatieprobleem radicaal aan, met in de Verenigde Staten renteverhogingen tot 20 procent. Dat stortte, als keerzijde, de economie in een recessie. In Nederland was er in 1981 en 1982 krimp en liep de werkloosheid op tot dik in de dubbele cijfers.
De monetaire bestuurders staan in 2022 voor eenzelfde lastige afweging. Moeten zij de rente verhogen (om de geldontwaarding te bestrijden) of juist het ruime beleid voortzetten (om de groei te ondersteunen)? Voorlopig kiezen zij, met de Amerikaanse Fed voorop, voor het eerste. De Europese Centrale Bank (ECB) verraste in maart met de aankondiging dat de aankopen van obligaties versneld worden afgebouwd, wat de weg baant voor aanpassing van de tarieven.
Even terug naar de jaren zeventig. De lonen stegen fors, de vakbonden konden nog een vuist maken. We kenden de automatische prijscompensatie, een volledige vergoeding in de cao’s voor hogere prijzen. Dat zorgde voor een loon-prijsspiraal en gaf voortdurend voeding aan de inflatie. De winsten van bedrijven zakten in, hun internationale concurrentiepositie verzwakte, wat leidde tot faillissementen en ontslagen. En de overheid kampte met een enorm begrotingstekort.
Vandaag de dag staat de economie er veel en veel beter voor. De inflatie explodeert, dat wel, waardoor onze koopkracht achteruitholt. Maar een langdurige recessie zoals toen lijkt niet waarschijnlijk. Al wordt het een ander verhaal als de gasimport uit Rusland geheel zou wegvallen. Daar houden zelfs de somberste scenario’s geen rekening mee. En toch is niets uitgesloten. Kortom, grote onzekerheid, ook over stagflatie, kenmerkt het huidige economisch beeld.