„Conflict in Congo eist 1000 levens per dag”
Anarchie, geweld en de tekorten die de strijd met zich meebrengt, eisen in de Democratische Republiek Congo nog iedere dag 1000 mensenlevens. Die noodkreet uitte donderdag de in New York gevestigde niet-gouvernementele organisatie IRC (International Rescue Committee).
De IRC schat het aantal mensen dat sinds 1998 in het kolossale land is omgekomen als gevolg van gewelddaden op 3,8 miljoen. Het conflict is daarmee een van de dodelijkste conflicten uit de moderne geschiedenis en verreweg het bloedigste van vandaag de dag. De IRC wenst meer inzet van de internationale gemeenschap.
Het aantal doden door gewelddaden of door de ernstige tekorten die de strijd heeft veroorzaakt, stijgt elke maand nog steeds met 31.000, volgens het communiqué van het IRC. Het sterftecijfer in Congo ligt daarmee eenderde hoger dan in de rest van zwart Afrika. De schattingen zijn gemaakt op basis van uitgebreid onderzoek. Het gaat volgens de onderzoekers om representatieve peilingen naar doodsoorzaken van mensen in Congo gedurende zestien maanden tot april 2004. De IRC deed het onderzoek samen met het Australische Instituut Burnett en richtte zich op 19.500 huishoudens als graadmeters.
In deze periode stierven volgens de schattingen iedere dag ruim 1000 mensen meer dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn geweest. De helft van de slachtoffers waren kinderen onder de vijf jaar oud.
De overgrote meerderheid van de slachtoffers (98 procent) is niet direct om het leven gekomen door gevechtshandelingen, maar door de voortdurende en desastreuze gevolgen van de conflicten.
In grote delen van Congo hield de destijds al passieve staat in 1998 vrijwel op te bestaan na de val van president Mobutu en de aanvallen van Afrikaanse landen en rebellen vanuit het oosten. De economie is door de onveiligheid geruïneerd. Gezondheidszorg ontbreekt vrijwel in grote delen van het land. Ondervoeding en ziekten zijn de voornaamste doodsoorzaken.
De IRC beklemtoont dat de onveiligheid in vooral oostelijk Congo de voornaamste factor is die de sterftecijfers opdrijft. Volgens de organisatie is het relatief eenvoudig daar iets aan te doen.
In de stad Kisangani werden bijvoorbeeld VN-blauwhelmen gestationeerd om plaatselijke gevechten te stoppen. Na hun komst hielpen hulpverleners de drinkwatervoorziening herstellen en een basisgezondheidszorg op poten zetten. Het sterftecijfer in de stad keerde daarop snel naar normale percentages terug.
Hulp van buitenaf is echter uitzonderlijk. De massale sterfte in Congo interesseert de internationale gemeenschap onvoldoende. In 2003 bijvoorbeeld kreeg olierijk Irak naar schatting 2,7 miljard euro hulp, zo’n 105 euro per persoon. Dit jaar ging naar het West-Sudanese Darfur naar schatting ruim 400 miljoen euro aan noodhulp. Het gaat daar om circa 70 euro per persoon. De Congolezen kregen dit jaar met circa 144 miljoen euro slechts 2,5 euro per persoon.
„Het internationale antwoord op de humanitaire crisis in Congo is schandalig ontoereikend in verhouding tot de behoeften”, aldus IRC-directeur Richard Brennan. Hij beklemtoonde dat ingrijpen relatief veilig en goedkoop is, zo blijkt uit de ervaringen tot dusverre van het schamele aantal hulpmissies. Het is volgens hem eenvoudig om de veiligheidssituatie te verbeteren en om drinkwater en elementaire medische zorg te regelen. Dat kan talrijke mensenlevens redden, maar de politieke wil ontbreekt.
Congo is het toneel van strijd geweest tussen verschillende bendes en Afrikaanse landen uit de regio. Vooral Angola, Rwanda, Uganda en Zimbabwe aasden op de natuurlijke hulpbronnen van Congo. Eind 2002 besloten de partijen de strijd te beëindigen met een compromis over het bestuur van het land. Dat wankelt volgens waarnemers, doordat spanningen tussen de Rwandese leider Kagamé en de Congolese president Kabila zijn gegroeid.