Vlootpredikant kwam er in tijd van sociale onrust binnen marine
De functie van vlootpredikant in haar huidige vorm dateert uit 1910. Ze ontstond in een tijd van polarisatie rondom sociale kwesties bij de Koninklijke Marine. Daarover schrijft Johan van de Worp in ”Rood noch oranje”.
Van de Worp promoveert op deze studie op 2 maart in het historische Academiegebouw van de Universiteit Leiden. Zijn promotor is prof. dr. Ben Schoenmaker, bijzonder hoogleraar militaire geschiedenis in Leiden.
Het onderwerp van zijn studie is de sociale strijd van de Nederlandse marinematroos in de periode vanaf 1870 tot de Eerste Wereldoorlog. Van de Worp: „Het lagere personeel bij de marine werd in de negentiende eeuw gerekruteerd uit de onderste lagen van de maatschappij. De zeemacht kon al lang moeilijk aan lager personeel komen. Om het beroep aantrekkelijker te maken, startte er in de negentiende eeuw een reeks sociale hervormingen, onder andere de afschaffing van de lijfstraffen. Ook kwam er een opleiding in Leiden, de Kweekschool voor Zeevaart.”
Toch kwamen er aan het einde van de negentiende eeuw heel wat sociale misstanden voor bij de zeemacht. Het marinepersoneel vond dat het te weinig betaald kreeg en dat de omgang door de leiding niet meer van die tijd was. Verder was er veel dronkenschap en hoerenbezoek. Volgens Van de Worp waren die problemen er al eerder, net zoals elders in die tijd, maar werd er bij de marine minder tegen gedaan. „Door de betere opleiding ging het personeel het steeds meer als een probleem ervaren.”
In 1897 werd de Matrozenbond opgericht. „De bond kreeg de naam socialistisch te zijn”, zegt Van de Worp. „Er waren inderdaad lijntjes tussen vertegenwoordigers van de Matrozenbond en de toenmalige socialistische partij, de SDAP, maar die waren informeel. Toen de SDAP’er Troelstra in 1918 in Nederland de revolutie uitriep, hoopte hij op steun van de matrozen in Den Helder, maar die kwam er niet. De Jantjes waren weliswaar niet Oranjegezind, maar ze waren ook niet socialistisch. De grieven van de bond waren over het algemeen gerechtvaardigd. De bond heeft juist de ergste spanningen uit de lucht gehaald door te pleiten voor goede sociale maatregelen.”
De historicus zegt dat er ook geen directe lijn loopt van de Matrozenbond naar de muiterij op de ”Zeven Provinciën” in 1933. „De muiterij werd veroorzaakt door drie meer tijdgebonden factoren: de opeenvolgende salariskortingen, het leefklimaat bij de marine en de specifieke omstandigheden op de ”Zeven Provinciën”.”
Passagieren
De confessionele partijen vonden dat er vooral wat gedaan moest worden aan het lage zedelijke peil bij de zeemacht. Een van de acties van christelijke zijde was de vraag om het passagieren van de matrozen, het doorbrengen van vrije tijd aan de wal, te verbieden. Het zou maar leiden tot bordeelbezoek. Een verbod leidde tot heftige verdeeldheid en heeft geen stand gehouden.
Een andere actie, de roep om een vlootpredikant, leverde meer op. In de zeventiende en de achttiende eeuw waren er vlootpredikanten op de schepen, die zorgden voor godsdienstoefeningen aan boord. Ze waren vanaf de Franse tijd echter verdwenen.
Het was in de negentiende eeuw de gewoonte op de marineschepen dat de commandant op zondag een preek las voor de manschappen. Na het luiden van de scheepsbel en het hijsen van de kerkwimpel werden alle schepelingen op het dek verwacht. „Die preken waren vooral moraliserend en er kwam steeds meer weerstand tegen het verplichtende karakter ervan”, zegt Van de Worp. „Aan het einde van de negentiende eeuw verviel de verplichting tot het bijwonen van de godsdienstoefeningen op zondag, tegen de zin van de confessionele partijen die in die tijd juist flink aan invloed wonnen.”
Afspiegeling
De vlootpredikant kwam er mede dankzij de jonge Nationale Christen Officieren-Vereeniging (NCOV) en de Nationale Christen Onder-Officieren Vereening (NCOOV). Van de Worp: „Het leefklimaat op de vloot schrok veel christenen af. Deze verenigingen hoopten dat ook christelijke jongeren de weg naar de marine zouden vinden met de komst van onder andere een predikant. De vloot moest in hun ogen meer nationaal zijn, dat wil zeggen een afspiegeling van de samenleving. Dat werd in het blad De Waarheidsvriend van de Gereformeerde Bond uitgedragen.”
De NCOV stelde minister Ellis in 1903 voor om een vlootpredikant te benoemen. Dat lukte toen niet, maar wel in 1910. In dat jaar werd de orthodox-protestantse predikant C. J. Warners benoemd in die functie. Van de Worp is er positief over. „Met de instelling van de vlootpredikant kwam er meer ruimte voor christelijke jongeren om zich bij de marine aan te melden.”
De taak van Warners beperkte zich tot Den Helder. Hij hield godsdienstoefeningen en catechese voor de zeelui in de marinestad, maar hij kwam niet voor godsdienstige doeleinden op de varende schepen.
De komst van de vlootpredikant riep veel weerstand op, zowel bij de leiding van de marine als bij de Matrozenbond. De bond telde het aantal bezoekers van de zondagse bijeenkomsten en sneerde dat de Jannen geen belangstelling hadden voor godsdienst. Een enquête zou die stelling bevestigen. Viceadmiraal I. van den Bosch diende na een incident zelfs zijn ontslag in.
Toch was de vlootpredikant een blijvertje. Bij de mobilisatie voor de Eerste Wereldoorlog kwam er ook een vlootaalmoezenier. De Dienst Geestelijke Verzorging is nu niet meer weg te denken bij de zeemacht. Van de Worp: „Deze dienst is er nu voor allerlei gezindten. Men kan er terecht voor zingevingsvragen. Zij heeft haar nut bewezen.”