Rovende wolf
Psalm 5:8
„Maar ik zal door de grootheid van Uw goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis van Uw heiligheid in Uw vreze.”
Christus heeft Zijn kinderen bevolen, om nuchter te zijn. „Want ze komen naar u toe in schapenvacht, maar vanbinnen zijn zij roofzuchtige wolven.”
Maar ik zal door Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaan. Want uit wie is de Kerk bijeen vergaard? Uit Grieken, moordenaars tovenaars, bedriegers en valse vrienden. Daarom zei hij: „U haat en U wendt U af van leugenaars.” Zo tonend, dat de Kerk, niet op grond van haar eigen gerechtigheid of haar eigen goede verrichtingen, maar uit goddelijke barmhartigheid van die zonden bevrijd in het binnenste heiligdom geleid werd. Want David voegde eraan toe: „Maar ik zal door Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaan.” Opdat niemand zou zeggen: „Hoe zou u nu gered kunnen worden, u, die dit of dat gedaan hebt? Maar hij maakte melding van de manier, waarop hij gered werd: „Door de menigvuldige barmhartigheid van God, door Zijn onuitsprekelijke goedheid werd ik gered.”
Maar er zijn sommigen die geen barmhartigheid toelaten en ongeneeslijk ziek zijn, zoals de Joden. Want al is er dan genade en barmhartigheid, genade en barmhartigheid redt alleen hen die genade willen ontvangen en hen die genade hebben. Niet degenen die rebelleren en het geschenk niet willen ontvangen, zoals de Joden. Zo zei Paulus: „Omdat zij … een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, zijn ze aan de gerechtigheid van God niet onderworpen” (Romeinen 10:3).
Johannes Chrysostomus, aartsbisschop te Constantinopel
(”Psalm 5”; 2010)