Alle dorpen gaven de strijd op, behalve Urk, dat de eerste klappen opving
Geregeld ploegen boeren in de Noordoostpolder aardewerk, botten, stukken steen en dakpannen op. Die werden beschouwd als afval van schepen, en als materiaal dat door golfslag over de zeebodem is verspreid. Maar kloppen die vermoedens wel?
„Op één akker liggen soms wel duizend scherven”, weet Yftinus van Popta, maritiem archeoloog van de Rijksuniversiteit Groningen. Het zou de moeite waard kunnen zijn om er archeologisch onderzoek naar te doen, meende Van Popta. Hij wijdde er zijn proefschrift aan, waarop hij in 2020 promoveerde. Sindsdien heeft het onderwerp hem nooit meer losgelaten. „De vondsten die we in de polder deden, waren niet echt spectaculair, maar ze konden volgens mij afkomstig zijn van verdronken nederzettingen.”
Met een aantal vrijwilligers onderzoekt hij de vers geploegde akkers. „En zo vonden we botten met hak- en snijsporen en een heleboel scherven. Vooral de zogeheten randscherven zijn interessant. Daarmee kunnen we de ouderdom van het aardewerk bepalen”, legt de archeoloog uit. „Af en toe duikt er een stukje Duits aardewerk op. Dat wijst op handelsactiviteiten in de regio.”
Doopvont
Een bijzondere vondst betreft een doopvont. Die moet in de kerk hebben gestaan van het verdronken dorp Nagele, verwacht Van Popta. De doopvont heeft nu een plaats gekregen in de Brigittakerk van Ommen. „Ook vonden we er een deksel van een sarcofaag. Dat moet van een dertiende- of veertiende-eeuws schip zijn afgevallen. In ieder geval stamt het uit de tijd dat de dorpen er nog lagen.”
Met al die vondsten poogt de archeoloog het gebied te reconstrueren. „Het leuke van mijn onderzoek is dat de dorpen in de Noordoostpolder nooit zijn geïdentificeerd. Sinds de middeleeuwen zijn ze volledig van de kaart geveegd. Met die dorpen verdween ook de herinnering eraan.” Niemand weet dus hoe het gebied er in werkelijkheid heeft uitgezien; er zijn geen middeleeuwse kaarten van overgeleverd. En al het veen met daarop de dorpen is volledig weggeslagen.
Van Popta neemt een geofysicus in de arm. „We hebben de gebruikelijke werkwijze omgekeerd. Omdat al het veen was weggeslagen, kan een paleogeograaf geen kaart tekenen van het verdwenen landschap. We zijn uitgegaan van de archeologie als basis.”
Scheepswrakken
Er zijn twee soorten archeologische vondsten aangetroffen in de Noordoostpolder. De ene betreft scheepswrakken. „Waar die liggen, is water geweest.” En de andere betreffen botten, bakstenen en aardewerk. „Daar zouden dorpen kunnen hebben gelegen.” Al interpreterend komt hij zo tot een reconstructie van het gebied.
Van Popta bladert wat in zijn proefschrift, en wijst op een kaartje. Daarop is de huidige Noordoostpolder ingetekend. Met kleuren heeft de archeoloog aangegeven hoeveel vondsten er zijn gedaan in het gebied. „Hoe meer vondsten, hoe feller de kleur.”
De meeste vondsten in het landschap blijken geclusterd in ‘vlekken’ op de kaart. „Deze plekken associëren we met nederzettingen.” Ook zijn er bij graafwerkzaamheden vijftien middeleeuwse scheepswrakken aangetroffen die een beeld geven van de toenmalige loop van het water. Het oudste wrak dateert van rond het jaar 1250.
„We troffen vooral koggen aan. De schepen voeren op de Hanzesteden Zwolle en Kampen. Er liep toen een handelsroute van de IJsselmond richting het Oostzeegebied. Alles bij elkaar vormen deze vondsten de basis van het landschap vanaf het jaar 1100 tot 1300.”
Bisschop
Uit de beschreven historie blijkt dat het veengebied tot ongeveer het jaar 900 leeg was; het was onontgonnen gebied. Willem van Gelre, bisschop van Utrecht, wilde in de elfde eeuw de onontgonnen streek cultiveren. In die tijd trokken dan ook de eerste mensen het gebied in. Zo ontstonden er in de vroege elfde eeuw de eerste nederzettingen. Boeren groeven sloten, ontgonnen het veen en legden terpen en dijkjes aan. „Sporen daarvan vinden we terug op luchtfoto’s.”
Heel belangrijk om de nederzettingen te identificeren is de oorkonde van het Sint-Odulphusklooster in Stavoren uit 1243, vervolgt Van Popta. „Dat klooster is ook allang verdwenen, maar we beschikken nog over een vijftiende-eeuwse kopie van die oorkonde. Daarin zijn alle bezittingen van het klooster vastgelegd. Niet op alfabetische volgorde van de plaatsen, maar in de volgorde van een reis vanaf het klooster. In deze oorkonde vinden we de kapellen genoemd van Fenehuysen (Veenhuizen), Marcnesse, Nagele, Urck, Ens en Emmeloord (het latere Schokland). We hebben hier historisch bewijs dat de verdwenen dorpjes echt hebben bestaan. En we weten de volgorde waarin ze hebben gelegen.”
Zo komt de archeoloog tot zijn reconstructie van het gebied. Vanaf Kuinre en Vollenhove geredeneerd, is het eerste dorp Veenhuizen, het tweede Marcnesse en het derde Nagele. Vervolgens Urk en weer terug richting Friesland via het eiland Schokland.
„Juist de ontginning van het gebied heeft geleid tot zijn ondergang. Het veen ging door de ontginning inklinken. Zware stormvloeden hebben in de twaalfde eeuw de dorpjes losgeslagen van elkaar. Het werden eilanden.”
Uiteindelijk hebben stormvloeden in de dertiende en veertiende eeuw de ondergang van de Zuiderzeedorpen Veenhuizen, Marcnesse en Nagele bezegeld. Deze plaatsen lagen op slappe veenbodem; en de stormvloeden beukten met volle kracht op deze veeneilanden.
De enige plaatsen die standhielden, waren Urk en Schokland. Schokland was aanvankelijk vijftien keer groter dan het nu is. Met palendijken hebben de bewoners eeuwenlang gestreden tegen het water. Het was voordelig dat Schokland in de luwte van Urk lag. Urk, dat de eerste klappen opving, is wel blijven bestaan. Dat ligt niet op veen, maar op een keiharde keileembult.
Flevoland
Van Popta zou zijn onderzoek in de toekomst willen uitbreiden naar Flevoland en het Markermeer. „Van de vroegere bewoning van Flevoland weten we nog minder dan van die van de Noordoostpolder. Er bestaan vermoedens dat er dorpen hebben gelegen. Er zijn zo’n 450 scheepswrakken in de bodem van Flevoland gevonden, dat is ongeveer 1 wrak per 4 vierkante kilometer. Gebruik je die dichtheid ook voor het Markermeer en het IJsselmeer, dan moeten daar dus ook nog honderden wrakken liggen.”
Nog steeds werkt de Groningse archeoloog samen met vrijwilligers die na het ploegen de akkers van de Noordoostpolder op gaan om archeologische vondsten te registreren. „Soms vinden we onverklaarbare dingen. Zo troffen we in een hoekje van de Noordoostpolder veel restanten aan van potten, dakpannen en ander aardewerk. Heeft een schipper daar afval overboord gegooid; of was hier wellicht sprake van een terp? Langzaamaan geeft het gebied zijn geheimen prijs.”