Waarnemingen James Webb zetten oerknaltheorie op losse schroeven
De lancering van de James Webb Space Telescoop (JWST) in 2021 was spectaculair. Eindelijk zouden astronomen buitenaards leven kunnen opsporen. En de raadsels van de oerknaltheorie oplossen. Maar dat pakte anders uit.
Want wat namen de astronomen waar? Geen buitenaards leven, maar wel veel schitterende beelden van verre sterrenstelsels. Gedetailleerder dan de oude ruimtelescoop Hubble ooit had kunnen klaarspelen. En juist met die resultaten is wat aan de hand.
Ballon
Om te begrijpen wat er speelt, is wat achtergrondkennis nodig. Het gangbare kosmologische model (lambda-CDM), voor het gemak standaardmodel genoemd, gaat ervan uit dat het heelal ooit is begonnen als een singulariteit: een punt waarin een oneindige druk en temperatuur heerste. Sinds de oerknal zet het heelal voortdurend uit, als een ballon die wordt opgeblazen. Andersom geredeneerd: hoe verder terug in de tijd, hoe kleiner het heelal; totdat ten slotte het oorspronkelijke startpunt wordt bereikt.
Sterrenstelsels bewegen door het uitzetten van het heelal voortdurend verder uit elkaar: verre sterrenstelsels verplaatsen zich sneller dan sterrenstelsels dichter bij huis. De snelheid van de verplaatsing veroorzaakt roodverschuiving in het heelal: lichtgolven worden uitgerekt. Astronomen nemen dat door hun telescoop waar als een roodverkleuring. Hoe sneller sterrenstelsels zich van de aarde af verplaatsen, hoe roder het waargenomen licht.
Zon en maan
Daarbij doet zich nog een verschijnsel voor: normaal gesproken is een sterrenstelsel dat twee keer zover weg staat van de aarde ook twee keer zo klein. Zo is de maan 400 keer zo klein als de zon, de zon staat echter 400 keer verder weg, daarom lijken ze vanaf de aarde optisch even groot.
Binnen het standaardmodel gaat vanaf een bepaalde afstand die basale logica niet meer op. In de uitdijende ruimte bewegen sterrenstelsel steeds verder van elkaar en van het middelpunt af, als stippen op een ballon die wordt opgeblazen. De theorie vereist dat wanneer de roodverschuiving groter wordt dan 1,6, sterrenstelsels in een uitdijende ruimte, er optisch groter uit gaan zien naarmate de afstand tot de kijker toeneemt. Zoals de stippen op een ballon groter worden naarmate deze verder wordt opgeblazen. Bij een roodverschuiving van 20 moet een sterrenstelsel drie keer zo groot lijken als hetzelfde sterrenstelsel bij een roodverschuiving van 1. Dat principe gaat tegen de intuïtie in, maar het is wel rekenkundig correct binnen de theorie van de uitdijende ruimte.
Theorie getoetst
De vraag is echter: klopt het standaardmodel met de theorie van de uitdijende ruimte ook? Met de JWST kunnen astronomen verder dan ooit in het heelal kijken. Sterrenstelsels op afstanden tot een roodverschuiving van 20 en meer moeten nu hun geheimen gaan prijsgeven. De ruimtetelescoop stelt de wetenschappers eindelijk in staat om de theorie van de uitdijende ruimte en de oerknaltheorie te toetsen. Als deze correct zijn, moeten sterrenstelsels op grote afstand er vrij groot uitzien.
De Amerikaanse astronoom Jason Lisle nam de proef op de som. Hij tekende een grafiek waarin hij de waargenomen gemiddelde optische grootte van sterrenstelsels uitzette tegen hun roodverschuiving. Wat bleek? Sterrenstelsels worden optisch kleiner naarmate de afstand toeneemt.
Geen van de meetresultaten paste binnen het gangbare standaardmodel met het uitdijende heelal: kennelijk bestaat het berekende vergrotingseffect niet. Omdat de oerknaltheorie op dezelfde aannames is gebaseerd, is deze dus ook „fout”, concludeert Lisle in zijn recente artikel in het Answers Research Journal, het wetenschappelijk tijdschrift van de Amerikaanse creationistische stichting Answers in Genesis. Er is volgens hem nooit een oerknal geweest. Lisle was ondanks herhaalde pogingen niet bereikbaar voor commentaar in het Reformatorisch Dagblad.
Dopplermodel
De meetgegevens komen echter wel „bijna perfect” overeen met een andere benadering van de roodverschuiving, het zogeheten Dopplermodel. Wat is dat? In het Dopplermodel bewegen sterrenstelsels zich van elkaar af door een niet-uitdijende ruimte. Lisle vergelijkt dit model met een biljarttafel. De ballen bewegen, maar de tafel wordt niet groter.
Dat verre sterrenstelsels sneller bewegen dan stelsels dichterbij, is een feit. Dit werd in 1929 al geconstateerd door de astronoom Edwin Hubble. Het standaardmodel van de uitdijende ruimte was daarvoor de ene verklaring, het Dopplermodel met een statische ruimte de andere.
Volgens het standaardmodel zouden sterrenstelsels zich moeten bewegen vanuit een middelpunt van het heelal. Maar dat is niet het geval. Ze bewegen zich bijvoorbeeld ook zijwaarts. Ook dat is een argument tegen het standaardmodel: hun banen komen niet vanuit één hypothetisch startpunt.
Een ander argument dat voor het Dopplermodel pleit, is dat de lichtsterkte van de veraf staande sterrenstelsels zich gedraagt volgens het Dopplermodel. Sterrenstelsels met een roodverschuiving van 13 zouden volgens het Dopplermodel ongeveer 2,5 keer zwakker lijken dan ze volgens het standaardmodel zouden moeten zijn. Lisle heeft ook deze feiten in een grafiek uitgewerkt. En wat blijkt? De schijnbare helderheid van sterrenstelsels bij verschillende roodverschuivingen komt het beste overeen met het Dopplermodel. Het is opnieuw een aanwijzing dat het standaardmodel met de oerknal niet klopt.
Kritiek
Lisle gaat mogelijke kritiek op zijn onderzoek niet uit de weg. Hij verplaatst zich in de aanhangers van het standaardmodel en kijkt welke argumenten zij hiertegen kunnen aanvoeren. Een kritiekpunt zou kunnen zijn dat het vergrotingseffect van het standaardmodel inderdaad niet is waargenomen, maar het zou wel kunnen kloppen wanneer verre sterrenstelsels in werkelijkheid veel kleiner zijn dan nabije sterrenstelsels. De sterrenstelsels zijn dan wel echt vergroot, maar ze lijken niet vergroot omdat ze in werkelijkheid veel en veel kleiner zijn. Als astronomen dat aannemelijk kunnen maken, zou het standaardmodel nog steeds kunnen kloppen.
Maar die redenering snijdt volgens Lisle geen hout. Er bestaat immers geen fysisch mechanisme waardoor een sterrenstelsel enorm veel groter wordt zonder zwaarder te worden. En er bestaat al helemaal geen ‘magisch’ mechanisme binnen het standaardmodel dat sterren precies bij elke roodverschuiving zo veel groter en helderder laat worden dat ze het Dopplermodel exact zouden imiteren.
Afgewezen
Er is nog een reden waarom Lisle het standaardmodel afwijst en het Dopplermodel aanvaardt. Als het Dopplermodel correct is, moeten verre sterrenstelsels heel erg lijken op nabijgelegen sterrenstelsels. En dat blijkt ook uit de waarnemingen. Ze zijn vrijwel even groot, hebben dezelfde structuur en een vergelijkbaar gehalte aan zware elementen. Er bestaat geen enkel empirisch bewijs voor verschil in ouderdom van sterren of een miljarden jaren durende evolutie van sterrenstelsels, zoals voorstanders van de oerknaltheorie veronderstellen.
De reden dat de waarnemingen met de JWST overeenstemmen met het Dopplermodel, is omdat dit model waarschijnlijk klopt, stelt Lisle. Hij voorspelt dat nieuwe waarnemingen bij roodverschuivingen van 20 en meer diameter van sterrenstelsels, zullen laten zien dat die tien keer kleiner zijn dan ze volgens het standaardmodel zouden moeten zijn. Bovendien voorspelt het Dopplermodel dat de lichtsterkte van dergelijke sterrenstelsels ongeveer 2,5 keer zwakker zal zijn dan volgens het standaardmodel wordt voorspeld. „De tijd zal leren welk model correct is.”
Christelijk perspectief
Daarnaast zou het Dopplermodel vanuit een christelijk theïstisch perspectief kunnen verklaren waarom verre sterrenstelsels een grotere roodverschuiving laten zien. „God zou de meeste snelheid aan de verste sterrenstelsels kunnen hebben gegeven met het oog op hun stabiliteit”, vermoedt Lisle , die is aangesloten bij een methodistische kerkformatie in de VS. Het voorkomt dat sterrenstelsels allemaal instorten tot een zwart gat.
„Alle observaties van de JWST bevestigen de Bijbelse schepping, en geen enkele ondersteunt een oerknalscenario” - Dr. Jason Lisle, astronoom
„Het Dopplermodel past naadloos bij een ”recent”, duizenden jaren geleden bovennatuurlijk geschapen heelal”, stelt de Amerikaanse creationist. Daarnaast combineert het goed met zijn ASC-model (zie kader) waarmee hij verklaart hoe sterrenlicht van sterren op miljarden lichtjaren afstand de aarde kan bereiken binnen de Bijbelse tijdschaal .
Hij vindt het „een zeer opwindende tijd om een Bijbelse creationist te zijn. Alle observaties van de JWST bevestigen de Bijbelse schepping, en geen enkele ondersteunt een oerknalscenario. In feite zijn de laatste observaties absoluut vernietigend voor de oerknalkosmologie.”