Opinie

Heers niet over elkaars geweten bij vaccinatiediscussie

Laten we in de discussie over vaccinatie ons onthouden van grote woorden, en van het heersen over elkaars geweten. We dienen ons er rekenschap van te geven dat we allemaal ten dele kennen en ten dele profeteren.

A. A. Gorter
5 January 2022 14:45
„Graag pleit ik voor deze voorzichtigheid als het gaat over het gesprek rond vaccinatie.” beeld AFP, Jack Guez
„Graag pleit ik voor deze voorzichtigheid als het gaat over het gesprek rond vaccinatie.” beeld AFP, Jack Guez

De discussie over vaccinatie houdt de gemoederen binnen de gereformeerde gezindte behoorlijk bezig. Dat is volstrekt begrijpelijk en nuttig: lange tijd betrof het een wat afstandelijk dilemma over ziekten die weinig voorkomen. Dat ligt in coronatijd wezenlijk anders. Van ieder wordt een persoonlijke beslissing gevraagd, waarvan de consequenties kunnen raken aan leven en sterven. Wat is de juiste weg? Hoewel de Bijbel er niet rechtstreeks over spreekt, delen we de overtuiging dat de Auteur ervan ook onze tijd heeft overzien, en ons niet in het ongewisse laat over hoe hier tegenover te staan. Het probleem is niet Gods Woord, maar ons verstaan ervan. „Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden…” (Psalm 43:3).

Als ik het goed zie, loopt de discussie over vier lijnen. De eerste is de toepassing van preventieve geneeskunde in relatie tot het woord van de Heere Jezus: „Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn” (Markus 2:17m), (ds. A. van de Kieft, RD 23-10). De tweede lijn is vaccinatie te plaatsen in het licht van het gebod tot naastenliefde (dr. B. J. Spruyt, RD 18-12). De derde lijn is hoe vaccinatie zich verhoudt tot het geloof in Gods voorzienigheid, waarvan we met zondag 10 belijden dat die gaat over „gezondheid en krankheid” (dr. D. Baarssen en drs. ing. H. Koopman, RD 27-12). Ten slotte betreft het de vraag of vaccinatie al dan niet strijdt met het eerste gebod, waarvan we met onze Heidelberger belijden dat „afgoderij is in de plaats van den enigen waren God, (…) iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet” (ds. O. M. van der Tang, RD 24-12).

Wat de eerste lijn betreft lijkt het me moeilijk te verdedigen dat de grote Leraar ter Gerechtigheid in dit tekstwoord een aanwijzing geeft voor het al dan niet gebruiken van medische voorzieningen. Hij maakt Zelf de toepassing: „Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering” (Markus 2:17b). Ook de tweede lijn van de naastenliefde kan de nodige problemen opleveren. Voor wie van mening is dat vaccineren strijdt met Gods voorzienigheid, of dat het op gespannen voet staat met de eerste tafel van de wet, en dus met het „eerste en grote gebod” van God lief te hebben boven alles, is een beroep op het „tweede, aan dit gelijk” niet aan de orde.

Waterbouwkundige werken

Blijven de derde en de vierde lijn over. In dit verband wil ik een parallel trekken met de grote waterbouwkundige werken waarin ons kleine land groot is. Gods voorzienigheid gaat immers ook over „regen en droogte”, of ruimer geformuleerd: de weersgesteldheid en de gevolgen daarvan. In 1995 ontstond door overvloedige en langdurige regenval in de bovenloop van de Rijn een buitengewoon kritieke situatie rond de grote rivieren. Er moesten 250.000 mensen worden geëvacueerd omdat de rivierdijken op verschillende plaatsen op doorbreken stonden. Het toenmalige paarse kabinet riep verdrietig genoeg niet op tot een bidstond. Maar wel bracht het de Deltawet grote rivieren uit, die voorzag in versterking van de rivierdijken, als antwoord op de dreiging van een mogelijke nieuwe watersnood in de toekomst.

Ik ben me er niet van bewust dat dit binnen de gereformeerde gezindte geleid heeft tot bezinning op de vraag of dit een al dan niet geoorloofd ingrijpen was in relatie tot Gods voorzienigheid. Hetzelfde kan gezegd worden van de Deltawerken langs de Zeeuwse en Hollandse kust. Middelijkerwijs heeft het project ”Ruimte voor de rivier” ertoe geleid dat er bij de overstromingen afgelopen zomer in Nederland geen doden te betreuren waren. Dat brengt tot de vraag of we vaccinatie moeten zien als een ongeoorloofd verzet tegen wat God in Zijn voorzienigheid over ons beslist, dan wel een in dankbaarheid aanvaarden van de middelen die Hij ons in Zijn voorzienigheid toeschikt.

Maakbaarheidsretoriek

Juist de aanleg van onze grote waterbouwkundige werken is altijd gepaard gegaan met dezelfde weerzinwekkende maakbaarheidsretoriek die we kennen vanuit de bestrijding van het coronavirus. In beton gegoten staan op de Oosterscheldekering de dichtregels: „Hier gaan over het tij/ de maan, de wind en wij.” De stand van het water en de dreiging die daarvan uitgaat, worden dus bepaald door de stand van de maan en de snelheid en richting van de wind, maar ook doordat wij met ons technisch vernuft de gevolgen daarvan bedwingen en naar onze hand zetten.

Eerlijk gezegd ervaar ik deze regels als een huiveringwekkend tarten van Gods almacht. Maar intussen leidt dat er niet toe dat we de Deltawerken als zodanig als afgodisch afkeuren, maar ervaren we het als een zegen dat hierdoor de veiligheid in het deltagebied aanzienlijk is toegenomen. Dat bepaalt ons bij het dilemma of het kwaad van de afgoderij onlosmakelijk met vaccinatie verbonden is, ofwel dat het zit in ons misbruik ervan, en dat een goed gebruik in dankbaarheid mogelijk is.

Voorzichtigheid

In verband met het bovenstaande zou ik een hartstochtelijk pleidooi willen voeren om ons in de discussie over vaccinatie te onthouden van grote woorden, en van het heersen over elkaars geweten. Laten we ons er rekenschap van geven dat we allemaal ten dele kennen en ten dele profeteren, en vanuit die wetenschap de problematiek zien in het licht van Romeinen 14. Het liefst zou ik dit hoofdstuk in dit verband integraal citeren, maar ik beperk me tot het tweede deel van het 16e vers: „Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God.”

Ethische dilemma’s komen in heel de Bijbel voor. Niet alles is van een gelijk gewicht. De vraag of een christen besneden moet worden, wordt in Handelingen 15 en in Paulus’ Galatenbrief met grote stelligheid beantwoord. Het raakt de kern van de leer die naar de godzaligheid is. Over de vraag of het goed is dat een alleenstaande een levensgezel zoekt geeft Paulus leiding in 1 Korinthe 7. Hoewel hij het afraadt, doet hij dat met grote voorzichtigheid, in het besef dat er meerdere kanten aan het dilemma zitten. Graag pleit ik voor deze voorzichtigheid als het gaat over het gesprek rond vaccinatie.

Ten slotte nog dit: zelf heb ik besloten me te laten vaccineren. Ik heb dat gedaan vanuit de overtuiging dat het middel in Gods voorzienigheid beschikbaar is gekomen. Maar daarmee is niet alles gezegd. „Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen” (Psalm 19:13). Ook mijn hart is, zoals Calvijn het uitdrukt, een „fabriek van afgoden.” Dat maakt dat mijn besluit niet zonder zonde kan zijn. En dat ik ook daarover verzoening nodig heb door Hem van Wie Paulus getuigt: „Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem” (2 Korinthe 5:21).

De auteur is werkzaam in het middelbaar beroepsonderwijs.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer