Verdronken tijdens vlucht naar Europa
Negen jaar jong was Nurefşan Teke. Samen met haar moeder was ze op een boot onderweg naar Griekenland, het land waar haar vader al eerder naartoe was gevlucht. Hoe lang zou ze hem hebben gemist? En welke dromen zou ze hebben gehad? Had ze juf willen worden of tandarts, stewardess of advocaat? Ik weet het niet. En ik kan het haar niet meer vragen, want de boot waarop ze zat, is gekapseisd en Nurefşan is verdronken.
Enkele buitenlandse media berichtten in maart over de dood van het Turkse meisje. Ze is niet de enige die dit jaar, op weg naar Europa, omkomt. Soms gaat het om een enkeling: een Koerdisch-Iraanse peuter, een jongeman uit Sudan, een Algerijn, een Syriër, een Afghaan. Op andere momenten komen vele tientallen ontheemden op één dag om het leven.
Op 22 april zendt een boot met ongeveer 130 vluchtelingen en migranten een noodsignaal uit. Voor de kust van Libië slaat het vaartuig om. Een schip van SOS Mediterranee en een aantal koopvaardijschepen varen naar het gebied, waar de golven een hoogte tot 6 meter bereiken. Tien lichamen worden drijvend in zee gevonden, nabij de plek waar het schip is omgeslagen. Er worden geen overlevenden aangetroffen.
Niet veel later worden ten zuiden van het Spaanse eiland Ferro een 17-jarig meisje uit Ivoorkust en twee andere overlevenden gered van een boot. De overige 56 opvarenden zijn omgekomen. Een Spaanse hulpverlener spreekt over „een massagraf midden op zee.”
Ooit liep ik op het Griekse eiland Lesbos langs de graven van verdronken vluchtelingen. Hoeveel graven zouden er inmiddels bij gekomen zijn? Tijdens een jaarlijkse herdenkingsbijeenkomst in de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam, eind november, klonken de namen van „vluchtelingen die in het afgelopen jaar aan de grenzen van Europa zijn omgekomen” en werden „enkele van de vele drama’s” belicht. Om er nog één te noemen: op 30 juni verdronken zeker zeven migranten, onder wie een zwangere vrouw, nadat hun boot was gekapseisd in de Middellandse Zee. Ze waren 10 kilometer verwijderd van hun doel: Lampedusa in Italië.
Er is dit jaar weer veel geschreven over vluchtelingen en asielzoekers, over overvolle azc’s en noodopvang, over oorlogsslachtoffers en zogeheten veiligelanders, over lhbti’ers en bekeerlingen, over ingewikkelde politieke keuzes en over christelijke barmhartigheid voor de vreemdeling in onze poorten. Het laatste woord is er zeker nog niet over gezegd.
Meer dan 34.000 mensen vroegen de afgelopen twaalf maanden in Nederland asiel. Sommigen hebben recht op een verblijfsvergunning, anderen niet. Intussen hebben ze allemaal hun eigen geschiedenis, een vluchtverhaal en soms in hun hart een groot verdriet omdat een vader of moeder, broer of zus, zoon of dochter is omgekomen, in het land van herkomst of tijdens de vlucht naar Europa.
Dat verdriet blijft, ook als de jaren verstrijken en een kamer in een asielzoekerscentrum wordt verruild voor een woning in een stad of dorp. Ik merkte het, toen ik in november bij Naser op de bank zat, ooit gevlucht uit Syrië. Hij vertelde over zijn broer, Adel, die in 2014 op weg naar Griekenland verdronk in de Middellandse Zee. „Adel was de eerste uit ons gezin die overleed. Ineens was hij er niet meer, verdwenen als een bries.” Toen Naser het vertelde, werden zijn ogen vochtig.
Vandaag sta ik even stil bij nieuws dat de krant soms niet eens haalde. Bij vluchtelingen en migranten die in 2021, op weg naar Europa, stierven. Bij Mohamed en Artin, Ayoub en Macky, Sohail en Akram. En natuurlijk bij Nurefşan Teke.