De Whitehall Conferentie van 1655, een keerpunt voor Joods Engeland
Met zijn Edict van Uitzetting bereikte koning Edward dat in 1290 alle Joden uit Engeland werden verjaagd. Pas 365 jaar later werd vlak voor Kerst de Whitehall Conferentie gehouden, die zich boog over de vraag of en hoe Joden zich weer in het land konden vestigden. De opkomst van de puriteinen speelde hierin een grote rol, maar ook een Amsterdamse rabbijn.
Aan het eind van de zestiende eeuw kwam in Engeland de puriteinse beweging op, die de Anglicaanse Kerk nog te sterk verwant vond aan de Rooms-Katholieke. De aan de Nadere Reformatie verwante stroming had grote belangstelling voor het Oude Testament en het volk Israël. In de zeventiende eeuw kwam hierdoor in Engeland een sterke verwachting van de terugkeer van het volk Israël naar het Heilige Land.
Maar er waren geen Joden in Engeland. Koning Karel negeerde verzoeken om toelating van Joden. Door zijn houding tegenover het parlement ontstonden de Engelse burgeroorlogen, die door de aanhangers van het parlement werden gewonnen. De puriteinse leider Cromwell schafte in 1649 de monarchie af en werd Lord Protector. Hij had grote belangstelling voor vestiging van Joden in Engeland.
In Amsterdam woonde de internationaal bekende rabbijn Menasseh Ben Israël. Deze was sterk gericht op de komst van de Messias en las in Daniël 12:7b: „(…) dat na een bestemde tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand van het heilige volk, al deze dingen voleind zullen worden.” Deuteronomium 28:64a leerde hem: „En de Heere zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde.” Wat hem verontrustte, was dat er in Engeland geen Joden waren, terwijl dit land –gezien vanuit het Romeinse Rijk– toch het einde der aarde was. Zijn conclusie was dat er Joden in Engeland moesten wonen voordat de Messias kon komen. Hij schreef hierover het boek ”De hope Israëls”.
De publicatie van Menasseh Ben Israël leidde in Engeland tot veel discussie over het wel of niet toelaten van Joden. In 1655 ging de rabbijn naar Londen. Hij had een ”Humble Request”, een nederig verzoek, geschreven aan de Lord Protector. Heel nederig was het overigens niet, want de rabbijn vroeg niet alleen vrije vestiging, maar ook om vrijheid van godsdienst in synagogen en aanleg van Joodse begraafplaatsen. Heel slim voegde hij eraan toe dat Engeland net als Nederland zou kunnen profiteren van de handelscontacten die de Joden overal hadden.
Cromwell liet de wensen in het verzoekschrift onderzoeken door juristen, theologen en handelaren die, vanaf 4 december 1955, enkele weken gezamenlijk in Whitehall moesten confereren. De juristen waren er snel uit. Er bestond helemaal geen wet die vestiging van Joden verbood. Maar bij de theologen en handelaren kwam de discussie niet tot een eind. Zouden de Joden christenen niet verleiden tot hun godsdienst? Zouden ze wel naar Palestina gaan als ze grond in Engeland hadden?
Cromwell en Menasseh Ben Israël waren heftig teleurgesteld. Toch bleek later dat deze conferentie een keerpunt was. In 1657 was er al een kleine synagoge in Londen en in 1699 startte de bouw van de Bevis Marks, naar het voorbeeld van de Portugese synagoge in Amsterdam.
In de negentiende eeuw leefde de belangstelling voor Palestina en de Joden weer sterk op. Het leidde in 1917 tot de Balfourverklaring en de verovering van Jeruzalem door Allenby. Kort daarna veranderden de Britten. Ze traineerden de realisatie van een Joods thuis in Palestina en in 1921 gaf Churchill de Overjordaanse gebieden zelfs aan prins Abdoellah uit Mekka.
Toch zou de staat Israël er komen.