God en mens
Jeremia 23:5
„Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik de David een rechtvaardige Spruit zal verwekken (…) en dit zal Zijn Naam zijn (…): De Heere onze Gerechtigheid.”
Ook lezen we in Zacharia 3: „Ik zal Mijn knecht, de Spruit, doen komen.” Verder: „Zie, een Man, Wiens naam is Spruit, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des Heeren tempel bouwen” (Zacharia 6:12).
Om nu de diepste zin van deze benaming in onze tekst te bevatten, moet er nadrukkelijk op gelet worden dat Hij hier genoemd wordt: „Des Heeren Spruit.” Soms wordt Hij in het algemeen een Spruit genoemd, zoals in de twee genoemde plaatsen van de profeet Zacharia; soms een Spruit Die uit David verwekt zou worden of zou uitspruiten, alsook bij de profeet Jeremia; maar in onze tekst is Hij een „Spruit des Heeren.”
Nu weten wij dat de Messias twee naturen heeft, een goddelijke en een menselijke. Naar die beide naturen heeft Hij tweeërlei oorsprong. Een tweeërlei spruit dus: of een spruit van een mens, of een spruit van Jehova. Wanneer Hij dan zonder bepaling een Spruit wordt genoemd, kan men zowel de ene als de andere benaming erin opsluiten. Maar als er een bepaling wordt bijgezet –van God of van mens– achten wij dat het nodig is ook naar die bepaling zijn oorsprong als spruit te bepalen.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam
(”De evangelische Jesaja”, 1710)