De Indische voormoeders van Suze Zijlstra
Een familiegeschiedenis langs de vrouwelijke lijn. Suze Zijlstra koos een bijzondere invalshoek bij het schrijven van ”De voormoeders”. Dat leverde een eigen verhaal op – maar ook een met veel gaten.
Zijlstra’s boek past bij meerdere trends: het onderzoeken van de eigen familiegeschiedenis en, specifieker, van de familiegeschiedenis in Indië. Zo verschenen eerder dit jaar ”De tuinen van Buitenzorg” van Jan Brokken, over het Indische verleden van zijn familie, en, nog meer gelijkend, ”Moederstad” van Philip Droge, over zijn voorouders in Jakarta. Het is ook logisch en nodig dat er meer aandacht komt voor de Indische geschiedenis, zo weet Zijlstra de lezer te overtuigen. In geschiedenisboeken gaan er op zijn best slechts enkele pagina’s over Nederlands-Indië, terwijl inmiddels zo’n 2 miljoen Nederlanders Indische wortels hebben.
Anders aan haar boek is dat Zijlstra in ”De voormoeders” een poging doet het verleden in te gaan via de vrouwelijke lijn. Dat is een moeilijke opgave: mannen hadden functies, bestierden bedrijven, maakten meer reizen; kortom, zij hebben in de archieven veel meer sporen nagelaten. Voor vrouwen geldt dat allemaal minder – en zeker voor vrouwen die niet tot de bovenlaag van de bevolking behoorden, zoals de Rosenquists, waar Zijlstra’s familie van afstamt.
Vrije vrouw
De vrouwelijke lijn in Zijlstra’s familie lost al binnen een paar generaties op in de mist van de geschiedenis; hoe Zijlstra ook speurt, bij haar voormoeder Klommo loopt het spoor dood. In 1828 wordt in een doopregister de naam van Klommo’s dochter Maria genoteerd. Klommo wordt daarbij een „vrije vrouw” genoemd, wat doet vermoeden dat ze eerder in slavernij leefde. Ook daarover is echter niets met zekerheid te zeggen, omdat verdere gegevens ontbreken. Daarom moet Zijlstra toch via de mannelijke lijn op zoek naar echtgenotes – ook dat zijn haar voormoeders natuurlijk.
Het volgen van zo’n familielijn enkele eeuwen door biedt voor- en nadelen. Goed zichtbaar worden de culturele veranderingen. Vanaf het begin van de achttiende eeuw, waar Zijlstra’s verhaal begint, mengen de Rosenquists zich met de Indische bevolking – zoals toen in de kolonie heel gebruikelijk was. Er was wel regelgeving vanuit Nederland, over het aantal ambtenaren van Europese afkomst bijvoorbeeld, of over het bestuur en reglement van een weeshuis, maar in de praktijk was er toch vooral een mix van Europese en Aziatische cultuurelementen.
Het bleef wel zo dat Euraziatische werknemers zelden de echte top haalden; de reden waarom de Rosenquists nooit arm, maar ook nooit écht belangrijk zijn geworden.
Een andere lijn die mooi zichtbaar wordt is die van de veranderende verhoudingen in Indië. Waar in de achttiende eeuw er slechts een gradueel verschil was tussen Europeanen en Euraziaten nam dit verschil in de negentiende eeuw toe. Uiteindelijk ontstond er een sterke scheidslijn tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Er kwamen ook meer Nederlandse vrouwen in de kolonie, waardoor het vasthouden aan Nederlandse gebruiken thuis en in het openbare leven steeds meer de norm werd.
Afhankelijk
Wat ook opvalt in zo’n moedergeschiedenis is de afhankelijke positie die vrouwen innamen. Mannen konden ervoor kiezen om te trouwen met de Aziatische vrouw met wie ze kinderen krijgen – of niet; ze konden ervoor kiezen hun kinderen te erkennen – of niet. Meisjes werden jong uitgehuwelijkt en traden ook daadwerkelijk jong in het huwelijk. Zo vertelt Zijlstra het verhaal van haar voormoeder Jacomina Fay, die op dertienjarige leeftijd trouwt met de negentienjarige Jacob Happon Rosenquist. Tien maanden later wordt hun eerste dochter geboren. In 1827, na 29 jaar huwelijk, kondigt de Bataafsche Courant de geboorte van hun 25e kindje aan. Jacomina is dan bijna 44 jaar oud. Haar kinderen zijn allemaal binnen het huwelijk geboren. Dat gebeurde lang niet altijd. Een paar generaties later trouwt een voorvader pas na de geboorte van meerdere dochters met de moeder van deze meisjes. Uit ”De voormoeders” blijkt dat dit een heel gangbare praktijk was.
Zijlstra werkte eerder als universitair docent maritieme geschiedenis. Voor het schrijven van dit boek nam ze ontslag, zodat ze deze familiegeschiedenis op persoonlijke titel kon schrijven. Als lezer merk je nog wel dat Zijlstra denkt als wetenschapper – door de vele vragen die ze stelt, het voortdurend vragen naar wat er niet staat, wat er achter de bronnen zit, het plaatsen in context. Over haar voormoeder Betjie, vermoedelijk van Javaanse afkomst, schrijft ze bijvoorbeeld: „Ik vermoed dat Betjie in vrijheid geboren is. In elk geval geven de beperkte bronnen die ik heb geen aanwijzingen dat het tegendeel het geval is, maar zeker weet ik het niet. Die laatste zin kan ik wel blijven herhalen. Deze geschiedenis zit vol onzekerheid. (…) Al ze vrij was, wat betekende dit dan? Was een vrijgeboren vrouw in de negentiende eeuw vrijer dan de slaafgemaakte vrouwen uit de achttiende eeuw?”
Gelaagd
Deze aanpak maakt het boek mooi gelaagd, maar staat soms de vaart in het verhaal wat in de weg. Daar waar het persoonlijk wordt, is Zijlstra op haar sterkst: over het verhaal van de babi pangang die door oma wordt bereid en waar die symbool voor staat, over de mediumgaven die haar „oma maatje” zou hebben en de betekenis die het schrijven van dit verhaal voor haar persoonlijk heeft bijvoorbeeld. Misschien komt er ooit nog een verhaal over wat de migratie van Indië naar Nederland voor haar eigen moeder heeft betekend, want aan dat verhaal worden nu weinig woorden gegeven. Zijlstra kan het uitzoeken én vertellen, dat heeft ze met ”De voormoeders” bewezen.
Boekgegevens
De voormoeders. Een verborgen Nederlands-Indische familiegeschiedenis, Suze Zijlsta; uitg. Ambo Anthos; 312 blz.; € 24,99