Toch troost
Jesaja 3:10
„Zegt de rechtvaardige dat het hem wel gaan zal, dat zij de vrucht hunner werken zullen eten.”
Jesaja profeteert van de verstoting van de Joden in Babylonische gevangenschap. En over een wegnemen van alle rangen en standen, zowel in het burgerlijke als in het kerkelijke leven. De Heere zal wegnemen de held en de krijgsman, de rechter en de profeet (vers 1-4). Alle gezag zou verdwijnen. Er zou een schrik komen over alle aanzienlijken en een onmacht om de regering van het land te volvoeren of te durven aanvaarden (vers 6, 7). De oorzaak van dit oordeel ligt in het zondige verval van hun staat.
Wel was er nog een onderscheid met het lot der rechtvaardigen, die nog onder hen waren. „Zegt de rechtvaardige dat het hem wel gaan zal, dat zij de vrucht van hun werken zullen eten” (vers 10).
Hij profeteert ook over de afval der regenten, bestraft en bedreigt de Joodse vrouwen: „Want de drijvers van Mijn volk zijn kinderen en vrouwen heersen over hen.” De profeet spreekt van de beroving van haar versierselen en van de schaarsheid der mannen. „Uw mannen zullen door het zwaard vallen en uw helden in de strijd” (vers 25).
Na dit alles gezegd te hebben last de profeet een nieuwe evangelische belofte in, om hen, onder de verwachting van al die oordelen weer op te beuren en te tonen dat het oordeel niet ten volle over hen besloten is, omdat de belofte van de komende Messias niet vernietigd kan worden.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam
(”De evangelische Jesaja”, 1710)