Als geloofsopvoeding een erfenis is, wat laat je dan na?
Heb je een vader of opa die hardop een persoonlijk gebed uitspreekt na de maaltijd, dan kijk je hem tijdens die momenten in de ziel. Je hoort wat hem drijft, je proeft zijn verlangen. En, ook belangrijk: je leert zelf bidden.
In een christelijke familie rijgen gebeden, gesprekjes na het Bijbellezen en goede gewoonten zich door de jaren heen aaneen tot de ketting van de geloofsopvoeding. Ouders en grootouders maken hun kinderen bekend met het christelijke geloof, in gehoorzaamheid aan de Bijbelse opdracht en in de wetenschap dat God het geloof in de harten van hun kinderen moet leggen. Die ketting van de godsdienstige opvoeding doen (groot)ouders hun kinderen cadeau. Hij vormt een erfenis, een legaat. Een (klein)kind draagt dit legaat op zijn beurt over aan eigen kinderen en kleinkinderen, als het die mag krijgen.
Maar het kan ook anders gaan. Als je nooit familieleden hoort bidden, als zij geen antwoord geven op je vragen, als er in huis geen psalmen en geestelijke liederen klinken en als er op de weg naar het heilig avondmaal slechts hinderpalen staan, ontvang je een erfenis die je liever niet krijgt. In de contextuele hulpverlening heet zo’n negatieve erfenis een delegaat. Wat draag je dan over aan de volgende generaties?
Je zou denken dat het voor zestigers wel duidelijk is wat zij uit hun eigen geloofsopvoeding overnamen of juist achter zich lieten. Maar niets is minder waar, ontdekte psychologe en pedagoge Elma Nobel-Buijs (49), die voor de tweejarige master contextuele hulpverlening aan de Christelijke Hogeschool Ede een thesis (scriptie) schreef over de geloofsopvoeding van en door grootouders. Ook zestigplussers kunnen nog steeds met hun erfenis worstelen, wat soms leidt tot keuzes met verstrekkende gevolgen.
Nobel is sinds 2018 samen met haar man, die gemeentepredikant is, betrokken op de kleine hervormde gemeente in Garderen. Een van de dingen die haar in de achterliggende jaren opvielen, is dat grootouders op de Veluwe een belangrijke rol spelen in het leven van hun kinderen. Kinderen blijven relatief vaak dicht bij hun ouders wonen, soms in dezelfde woonplaats. Opa’s en oma’s passen op de kleinkinderen. Er is veel en hecht contact.
Ook zag ze dat zich in het leven van grootouders grote ontwikkelingen kunnen voordoen op het gebied van kerk en geloof. Ontwikkelingen die totaal tegengesteld aan elkaar kunnen zijn. Komen sommige zestigers tot geloof en dragen ze actief bij aan de godsdienstige opvoeding van hun kleinkinderen, anderen besluiten als gevolg van nare ervaringen de kerk alsnog de rug toe te keren.
De psycholoog besloot onderzoek te doen naar de rol van grootouders in de geloofsopvoeding. Een rol die alles te maken heeft met hun eigen opvoeding en geloofsbeleving. Ze interviewde veertien grootouders in de leeftijd van 53 tot 75 jaar die lid zijn van de Protestantse Kerk in Nederland. Ze wonen in vier verschillende Veluwse plaatsen.
Welk patroon ziet u bij deze generatie?
„Wat ik duidelijk wil maken, is dat de geloofsontwikkeling niet stopt als je twintig of dertig jaar bent. Op de leeftijd van zestig jaar gebeurt er ook nog heel veel, gebeurtenissen ten goede of ten kwade. Een zestiger komt, vanuit de ontwikkelingspsychologie bezien, in een nieuwe levensfase terecht. Bij elke levensfase sta je weer voor nieuwe keuzes en ontwikkelingen.”
Terwijl je zou verwachten dat deze leeftijdsgroep heel stabiel is in zijn geloofsovertuiging.
„Dat is dus nooit onderzocht. Er zijn heel weinig wetenschappelijke publicaties te vinden. We gaan ervan uit dat als je eenmaal een gezin hebt, je stabiel bent, en dat dit je hele leven zo blijft. Dat is niet zo, blijkt uit mijn onderzoek.”
U selecteerde op kerkleden die moeite hadden met hun eigen godsdienstige opvoeding. Wat was daarvoor de reden?
„De master die ik volgde, is toegespitst op de hulpverlening. Mijn onderzoek moest zich dus richten op een probleem. Voordat ik daarmee kon beginnen, diende ik te bewijzen dat de problematiek bestaat. Er was echter vrijwel niets over te vinden, terwijl wij deze in het pastoraat regelmatig tegenkomen en collega’s eveneens.”
Omschrijft u de problematiek eens?
„Een van de pijnpunten is wat dr. Piet van der Ploeg in 1985 ”het lege testament” noemde. Ouders dragen wel vormen over, maar leggen nauwelijks uit waarom en vinden het moeilijk om vanuit hun eigen geloofservaring te spreken of hardop te bidden. Iemand die ik interviewde, zei over het begin van de maaltijd: „Het enige wat ik deed was mezelf stilhouden tot mijn vader klaar was met bidden. Dan snoof hij ten teken dat we konden gaan eten.” De volgende generaties weten dan niet hoe ze moeten bidden. Gemeenteleden bedanken soms voor hun verkiezing tot ambtsdrager omdat ze niet durven voorgaan in gebed.”
Waarmee ze deze praktijk in stand houden…
„Ik sprak verschillende mensen die tot op de dag van vandaag niet hardop een gebed durven uitspreken. Tegelijk zouden zij dit wel graag willen. Ze zouden het mooi vinden om de noden van het gezin met elkaar aan God voor te leggen. Anderen wisten, vaak met angst en schroom, de gewoonte te doorbreken en zijn daar nu dankbaar voor.”
Is het stille gebed rondom de maaltijd een Veluwse gewoonte?
„Ik ben in vier Veluwse gemeenten geweest en kwam het gebruik tegen bij driekwart van de ondervraagden. Respondenten in dit onderzoek die oorspronkelijk uit het westen komen, kennen het fenomeen niet. Een van mijn aanbevelingen luidt: laat iemand onderzoeken wat de achtergrond hiervan is en of het breder voorkomt dan enkel op de Veluwe.”
Welke erfenissen waarderen de ondervraagden?
„Iedereen sprak positief over het feit dat er thuis uit de Bijbel werd gelezen. Ook het aanleren van psalmen en het bezoeken van een christelijke school werden genoemd. In sommige Veluwse dorpen is alleen een christelijke school, waardoor ook niet-kerkelijke kinderen met het Evangelie in aanraking komen. Waardevolle legaten zijn verder trouwen in de kerk en de doop.”
Welke betekenis hebben grootouders voor de derde generatie?
„Verschillende geïnterviewden gaven aan dat hun grootouders een grote rol speelden in de geloofsopvoeding, bijvoorbeeld omdat hun ouders niet met hen over het geloof spraken en hun grootouders wel.
Ook nu nog is de betrokkenheid van opa’s en oma’s van groot belang. We moeten hen niet vergeten als het gaat om de geloofsopvoeding. Zij ervaren die soms als een roeping, bijvoorbeeld omdat hun kinderen druk zijn met werken en weinig tijd hebben, of niet meer geloven. Als de kleinkinderen bij hen eten of logeren, lezen ze voor uit de kinderbijbel en bidden ze met hen. Grootouders kunnen, zoals een Amerikaans onderzoek uitwijst, de zogenoemde religieuze socialisatie op zich nemen als ouders het niet doen, of die bevestigen.”
Dat zou betekenen dat hun inzet steeds belangrijker wordt als de ontkerkelijking toeneemt.
„Ik denk inderdaad dat grootouders steeds belangrijker worden. God kan hen als middel inzetten. Ze moeten niet te licht denken over hun plek in het leven van de kleinkinderen.”
Generaties gaan met hun tijd mee. Ziet u dat terug in vorm en inhoud van de geloofsopvoeding door grootouders?
„Soms maken ze bewust een andere keuze dan hun eigen ouders of grootouders, bijvoorbeeld door hardop te gaan bidden. Er zijn ook grootouders die aangeven dat ze vroeger in de opvoeding van hun kinderen stevig inzetten op de vorm, terwijl ze achteraf gezien liever vaker het geloofsgesprek met hun kinderen hadden gevoerd.
Wat mij opviel, was dat ze waar het hun kinderen betrof vaak spraken over wat ze hadden gedaan –zingen, bidden, dat soort zaken–, maar dat ze over God begonnen als het hun kleinkinderen betrof.”
Wat zegt dat u?
„Als je mensen naar hun kleinkinderen vraagt, raak je hen in het hart. Dan gaat het gesprek een spade dieper en blijft de kern over.”
Betekent dit ook dat vormen en tradities er minder toe doen?
„Ik zal niet zeggen dat ze helemaal niet meer belangrijk zijn. Alle grootouders waarderen het als hun (klein)kinderen in een goed ritme naar de kerk gaan. Tegelijk zie je opvattingen onder invloed van secularisatie verschuiven. Grootouders zijn blij als hun (klein)kinderen überhaupt nog iets met geloof hebben. „Ons kleinkind is niet gedoopt, maar gelukkig wel opgedragen”, zeggen ze dan bijvoorbeeld. Veertig jaar terug hadden ze zich zo’n standpunt niet kunnen voorstellen.”