Woorden in de ban doen? Dat werkt niet
Stel nu eens dat je als Kamervoorzitter of als gewoon parlementariër de uitlatingen van een collega-volksvertegenwoordiger afschuwelijk vindt, volstrekt ongepast, onoorbaar en zelfs levensgevaarlijk. Wat kun je daartegen dan ondernemen?
Die vraag, die zich ook in het verleden wel voordeed, is weer op en top actueel nu er Kamerleden zijn die andere politici „tribunalen” voorspiegelen. En die ministers beschuldigen van „landverraad”, een vergrijp dat volgens het wetboek van strafrecht tot levenslange gevangenisstraf kan leiden.
Het behoeft geen betoog dat deze verruwing in de omgangsvormen ten enen male ongewenst is. De grote vraag blijft echter: wat kun je er als geërgerd en onthutst politicus tegen doen? Laten we beginnen met de Kamervoorzitter(s).
Niet sterk was deze week het optreden van Eerste Kamervoorzitter Bruijn. Hij verbood senator Otten het woord „tribunalen” in de mond te nemen, ook al gebruikte Otten deze term in een zin waarin hij juist kritiek oefende op de manier waarop FVD met deze vorm van rechtspraak schermt. Een dag later volgde Bergkamp in de Tweede Kamer dat spoor door bij PVV-Kamerlid Makuszower de microfoon uit te zetten toen ook deze het T-woord hanteerde.
Die route is, goed beschouwd, heilloos. Je kunt in een parlement, waarin Kamerleden wettelijk onschendbaar zijn, eigenlijk geen woorden –zo lang het geen vloeken of schuttingtaal betreft– verbieden. Dat gaat ook meteen contraproductief werken. Zoals bij een kleuter die ontdekt dat hij, door heel hard een vies woord te roepen, de juf op de kast krijgt en het desbetreffende woord dus steeds blijft herhalen.
Wat wel waarde heeft, is het uiten van je ongenoegen. Nee, doe dat niet af als nutteloos, slap of flauw. Het was prima dat Bergkamp Van Meijeren (FVD) deze week berispte omdat hij op kinderachtige wijze een toespeling maakt op een eerdere burn-out van het onafhankelijke Kamerlid Omtzigt. „Nee, meneer Van Meijeren, zo doen wij dat hier niet.” Het is belangrijk dat de ‘schooljuf’ de norm hoog houdt; voor de ‘kinderen’ in de ‘klas’, maar ook voor alle toeschouwers daarbuiten.
Dat brengt op de vraag wat die ‘klas’ kan doen. „Een opgeblazen ballon (van groteske beweringen) bestrijd je niet door er een andere ballon (van morele ophef) náást op te blazen, maar door hem met de precisie van een speld lek te prikken. Pang!”, twitterde deze week Alex ten Cate. Daar zit best wat in.
De historicus verwees naar het optreden van Omtzigt. Door het stellen van de ene scherpe vraag na de andere („Wat bedoelt u met landverraad? Welke ministers hebt u concreet op het oog? Hebt u een begin, ook maar het minste begin, van een bewijs dat onze regering met buitenlandse mogendheden of instanties samenspande in staatsgevaarlijke acties?”) bracht deze parlementariër Van Meijeren in het Kamerdebat van woensdag danig in het nauw. En prikte hij de zeepbel vakkundig door.
Dat is, op het strijdtoneel dat we politiek noemen, het hoogst haalbare. En ook de koninklijke weg. Woorden verbieden of termen al te snel tot een taboe verklaren; dat is een weg waarvan het einde zoek is. Woorden met woorden bestrijden; dat is wat in Den Haag dient te gebeuren. Niet voor niets spreken we al eeuwenlang over het parlement, afgeleid van het Franse woord voor spreken.