Ik zal leven
Psalm 118:17
„Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen.”
De duivel of vervolger dringt met de dood ook op de heiligen aan, maar wat doen zij? Zij wenden de ogen, ja zichzelf geheel van hem af, ze ontledigen zichzelf, houden zich aan de hand van God en spreken: Ik moet niet sterven, zoals jij, duivel of tiran, voorgeeft: je liegt; ik zal leven. Want ik wil niet van mijn of van mensenwerken spreken: ik weet niets van mijzelf noch van mijn heiligheid, maar de werken van de Heere, die heb ik voor de geest, daarvan wil ik spreken, die roem ik, daarop verlaat ik mij; Hij is het, Die mij van zonde en dood verlost. Kun je die werken ten val brengen, dan heb je ook mij ten val gebracht.
Zo vat dit vers het zesde en zevende vers, namelijk de troost en de hulp waarmee God de vrome en rechtvaardige weldoet, samen. Want hier ziet u hoe de rechterhand van God het hart opricht en midden in de dood zo machtig troost dat het zeggen kan: „Al sterf ik, zo sterf ik toch niet; al lijd ik, zo lijd ik toch niet; of ik al val, zo ben ik toch niet neergeworpen; of ik al geschonden word, zo sta ik toch niet voor schande.” Dat is de troost. Verder spreekt hij van de hulp aldus: „Maar ik zal leven.” Wonderlijk toch, dat de stervende leeft!
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg
(”Psalm 118 verklaard”, 1530)