Kromme tenen? Best, maar wel luisteren graag
„Luisteren doe ik met mijn oren”, zei PvdA-leider Den Uyl ooit in een Kamerdebat. Omdat de oppositieleider zijn rug keerde naar de bewindspersoon die hem antwoordde, leek hij de repliek van de minister straal te negeren. Daar kreeg hij van de Kamervoorzitter kritiek op. Den Uyl was echter niet voor één gat te vangen: „Luisteren doe ik met mijn oren, voorzitter.”
Met zo’n antwoord kwam minister De Jonge deze week niet weg toen hij in het coronadebat, precies op het moment dat FVD-voorman Baudet het woord nam, demonstratief zijn rug keerde naar de spreker. Een gebaar waar hij door Kamervoorzitter Bergkamp kritisch op werd aangesproken.
Tja, wat zou De Jonge ook moeten zeggen? Het is immers zonneklaar dat de bewindsman zó’n afschuw heeft van Baudet –de man die burgers voortdurend oproept zich vooral níét te laten vaccineren– dat het voor hem inmiddels een statement is geworden: telkens als de FVD-voorman spreekt en zijn gevaarlijke onzin uitkraamt, keer ik, Hugo, hem de rug toe; ik wíl daar niet naar luisteren.
Kleinigheidje? Rimpeling in de Hofvijver? Nou, wel iets meer dan dat. Het voorval toont de toenemende polarisatie, de verharding in omgangsvormen en het steeds persoonlijker en venijniger worden van het Haagse politieke spel.
Zeker, je kunt als politicus of fractie nog verder gaan dan De Jonge. Dan verlaat je, als jouw tegenstander aan het woord komt of als de gang van zaken tijdens een debat je niet bevalt, de vergaderzaal. Dat deed de complete PVV-fractie in 2009 tijdens een debat over de financiële crisis. Dat deed GroenLinks-Kamerlid Ellemeet op 1 juli dit jaar. Zij was boos omdat plaatsvervangend Kamervoorzitter Bosma zijn partijgenoot Markuszower niet berispte toen deze beweerde dat minister Kaag zich omringde met terroristen. Exit Ellemeet.
D66-leider Kaag deed iets dergelijks bij de Algemene Politieke Beschouwingen van dit jaar. Zij betrad de vergaderzaal van de Tweede Kamer pas nadat oppositieleider Wilders zijn betoog al had beëindigd. Door een journalist gevraagd naar de reden, antwoordde de politica: „Die man moet naar de dokter, het is steeds hetzelfde. Dit is het luisteren niet waard, het is pathologisch.”
Vooropgesteld: op één punt had Kaag gelijk: Wilders’ betogen zíjn uiterst voorspelbaar, qua inhoud, qua vorm en qua toon. Toch zijn Kaags gedrag en haar toelichting daarop discutabel, net als alle andere hierboven genoemde voorbeelden.
Politiek is een spel. Wie zich daar vrijwillig in stort, moet zich vervolgens houden aan de spelregels. Een basale gedragsregel in de politiek is dat je naar elkaar luistert, ook al verfoei je de standpunten van de ander. Zit je tandenknarsend in je bankje? Met gekromde tenen? Parelt het irritatiezweet op je voorhoofd? Je blijft zitten en je luistert. Of je doet alsof.
Op een schoolplein is geen enkel kind verplicht mee te doen met knikkeren, diefje-met-verlos of verstoppertje. Maar wie meedoet, heeft zich aan de regels te houden. En behoort bij een conflict niet de oren dicht te stoppen of boos weg te lopen.
Als dat voor kinderen al geldt, dan toch zeker voor politici. Hoe heet zoiets ook alweer? Oh ja: een voorbeeldfunctie.