Aandacht voor Indië: beter laat dan nooit
„Laat! Maar beter laat dan nooit.” Staatssecretaris Blokhuis wil dat er in het geschiedenisonderwijs meer aandacht komt voor voormalig Nederlands-Indië.
Dat is niet alleen maar iets van lang geleden, ver weg: twee miljoen Nederlanders hebben hun wortels in Indië en die afkomst werkt nog steeds door, zei de bewindsman maandagmiddag in Museum Sophiahof in Den Haag, het ontmoetingscentrum van de Indische gemeenschap. Hij sprak met de eerste generatie, de tweede, de derde, de vierde. „Gesprekken met een lach en een traan. Ook in de vierde generatie leeft nog steeds het gevoel: ons is onrecht aangedaan.”
Vorig jaar oktober maakte Blokhuis bekend dat er ruim 20 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld om de collectieve erkenning van de Indische gemeenschap in Nederland een extra impuls te geven. Het afgelopen jaar is met de gemeenschap besproken hoe dit geld moet worden besteed.
Zorg in eigen sfeer
Een deel van het bedrag gaat naar de zorg. In zijn woonplaats Apeldoorn loopt Blokhuis regelmatig bij woonzorgcentrum Rumah Saya (Mijn Huis) in Ugchelen binnen, om te zien hoe Indische en Molukse ouderen er in eigen sfeer worden verzorgd. En –zegt hij er eerlijk bij– om de geuren van het Indische eten op te snuiven. Niet alleen dergelijke tehuizen krijgen steun, maar ook mantelzorg waarin rekening gehouden wordt met de Indische wortels van de cliënt.
Er gaat ook geld naar de ontsluiting van het erfgoed: het vastleggen van verhalen en het digitaliseren van de passagierslijsten van de boten waarmee mensen van Indië naar het onbekende Nederland voeren omdat ze in het onafhankelijk geworden Indonesië niet welkom en veilig waren.
Initiatieven uit de Indische gemeenschap konden subsidie aanvragen. Dat leidde het afgelopen jaar tot een lawine aan aanvragen, zodat Blokhuis overweegt meer geld beschikbaar te stellen.
Onderwijs
Educatie wordt door de Indische gemeenschap als de belangrijkste bestemming van het geld gezien. „Indië is een substantieel deel van ons verleden én van ons heden”, zegt de bewindsman. „Indische mensen voegen heel veel toe aan onze samenleving, met hun geuren en kleuren, met hun keuken. Lange tijd is er te weinig aandacht voor hen geweest.”
Blokhuis installeerde maandag een commissie –zes man sterk– die voorstellen gaat doen hoe de kennis over het Indische verleden versterkt kan worden. Dat doet ze onder leiding van oud-minister Bussemaker, die zelf al eerder in een boekje beschreef hoe haar vader een jappenkamp in Indië overleefde.
Blokhuis en Bussemaker deelden een ervaring: tijdens hun schooltijd was er in het geschiedenisonderwijs nauwelijks aandacht voor Indië. Blokhuis hoorde niets over de bersiap –naoorlogse moordpartijen van Indonesische jongeren op Europeanen, Chinezen en de inlanders die van hulp aan de kolonisator werden verdacht–, niets over hell ships –schepen waarop de Japanners onder barre omstandigheden hun dwangarbeiders vervoerden– en van de dekolonisatieoorlog hoorde hij alleen de Nederlandse kant van het verhaal.
Kennis en begrip
Dat moet anders, vindt de regering. En dat vinden ook de drie jongeren die in de Sophiahof aan het woord komen: Julia Jouwe –kleindochter van Papualeider Nicolaas Jouwe–, Noël Silalahi –jeugdburgemeester van Helmond en voorzitter van een stichting die zich bezighoudt met Moluks erfgoed– en Amara van der Elst, die –als dochter van een Nederlandse vader en een Indische moeder– dit jaar tijdens de dodenherdenking op de Dam in Amsterdam vertelde hoe „twee verhaallijnen door mijn bloed stromen/ waar Indo en Nederlander in één lichaam samenkomen.”
Julia ging eerst biomedische wetenschappen studeren, eigenlijk vooral om zich tegenover haar witte omgeving te bewijzen. Uiteindelijk werd ze journalist, verhalenverteller, net als in de Papuacultuur, en haar verleden draagt bij haar aan haar zelfkennis en zelfbewustzijn, zegt ze nu. Dat verhaal grijpt de staatssecretaris „naar de strot”, zegt hij. „Jullie zijn mooie mensen; hoezo moet je je bewijzen…”
De drie jongeren vinden dat meer kennis over het Indische verleden kan leiden tot meer begrip onder het Nederlandse volk. Daar zijn niet alleen mensen bij gebaat die hun wortels in het verre eilandenrijk hebben: „Het trauma zit niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de kolonialisten”, zegt Amara.
Meer kennis, daar gaat de commissie-Bussemaker aan werken. En de voorzitter zegt: „Er is al best veel materiaal; het moet alleen beter ontsloten worden.” Die commissie, „die had er in 1961 al moeten zijn”, zegt de staatssecretaris. Maar beter laat dan nooit.