Column (Mariska Dijkstra): Beroepskeuze
„Wilt u hier nu alstublíéft mee stoppen?” Ik sta wat verbaasd te kijken. „Waarmee?” vraag ik nog. „Nou ons steeds wijzen op beroepen en studies.” Opeens valt het kwartje.
Met drie zoons die nog geen idee hebben wat ze willen worden, kan ik de neiging niet onderdrukken om mee te denken. En blijkbaar doe ik dat iets te vaak. En iets te nadrukkelijk.
Als er een vliegtuig overvliegt en een van de jongens kijkt ernaar, wijs ik hem op een mogelijke carrière als piloot. Dat kan natuurlijk bij de KLM, maar hij zou ook aan de MAF kunnen denken. De bijbehorende websites, telefoonnummers en inschrijfformulieren heb ik dan al geappt.
Houdt een van mijn zoons een pleidooi waarom we nu toch echt een hond zouden moeten aanschaffen, dan zou hij later best politiehondentrainer kunnen worden, vind ik. Dan kan hij zich helemaal uitleven op het africhten van zo’n dier. En, ook niet onbelangrijk, dan hoef ik er de komende jaren niet dagelijks bij regen en wind op uit om de hond uit te laten.
Bij een gezamenlijk bezoek aan het ziekenhuis vanwege een knieblessure kom ik pas echt op stoom. Zou hij geen ambulancebroeder, receptionist, radioloog, fysiotherapeut of orthopeed willen worden?
En krijg ik ze dagenlang niet op tijd aan tafel vanwege schaakpotjes die zo spannend zijn dat ze eerst afgemaakt moeten worden, dan opper ik dat ze iets strategisch in het leger moeten gaan doen.
Als er een even later in z’n stuk vlees blijft prikken en snijden, dan kan ik het niet laten om te vragen of hij geen chirurg wil worden. Oké, ik zal wel een verwrongen beeld van het werk van deze mensen hebben, maar toch: het zou een goede tip kunnen zijn. Toch?
Tegenwoordig zie ik mijn zonen na weer zo’n advies met rollende ogen naar elkaar kijken. Soms klinkt een diepe zucht. Inmiddels hebben ze ook een passende reactie bedacht: ze bedanken me hartelijk voor het gratis advies. En vragen dan wanneer ik ga stoppen met schrijven. Want… „u zou wel decaan kunnen worden…”