Kerk & religie
Scheidend JBGG-directeur Laurens Kroon: verbinder met stevige overtuigingen

Zijn werk als directeur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten bestond jarenlang uit mensen verbinden en vertrouwen wekken. Harmonie zoeken dus. Maar wie aan zijn diepste overtuigingen raakt, kan Laurens Kroon wel tegenkomen. Zeker wanneer de roeping van de kerk op het spel staat, om jongeren „in te wijden in het mysterie van zalig worden uit genade.”

Laurens Kroon neemt na bijna 25 jaar afscheid van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG). beeld RD, Anton Dommerholt
Laurens Kroon neemt na bijna 25 jaar afscheid van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG). beeld RD, Anton Dommerholt

Een gemiddelde dag in het leven van een directeur van de Jeugdbond (JBGG) speelt zich binnen af. Op het Jeugdbondkantoor, in kerkenraadskamers en grijze vergaderzalen. Gevuld met lezingen, besprekingen en toerustingsavonden. Strak in pak, veelal met das. Laurens Kroon (49) vervulde die taak jarenlang, met een groot verantwoordelijkheidsgevoel.

Maar wie hem écht enthousiast wil zien, begint over een andere omgeving. Buiten, in de groene Ardennen, soms in de stromende regen. Je eigen potje koken, afzien op een mountainbike of samen de Bijbel openen rond het kampvuur.

Honderden vaders en zonen begeleidde Kroon tijdens survivals van de JBGG. En nu de Woerdenaar na jaren afzwaait bij de jongerenorganisatie –hij gaat aan de slag als locatiedirecteur op het Van Lodenstein College in Kesteren– kan hij van die ene activiteit nog geen afscheid nemen. Lachend: „Ik heb me al aangemeld als vrijwilliger voor de vader-zoonsurvivals.”

U noemde in jongerenblad Daniël die survivals eens „mijn kindje.” Waarom?

„Dat gaat nog terug op mijn dienstplicht, in 1994. Als sergeant gaf ik leiding aan een peloton. Dat was een geweldige tijd. Het outdoorleven, het primitieve, het directieve leidinggeven – daar genoot ik enorm van. Later sprak ik over de mooie kanten hiervan met een vriend, Karel Post. Samen kwamen we op het idee om survivals voor vaders en zonen te organiseren. Het is zo goed om met je zoon terug te gaan naar het meest basale. Waarbij pa niet alleen de keurige man is die alles zo goed voor elkaar heeft, maar ook iemand met kwetsbaarheden. Die baalt als het regent, die erdoorheen zit terwijl je als zoon nog wel even kan. Samen kruip je door ervaringen heen waarbij je elkaar nodig hebt.

De rode draad was daarbij hoe de Bijbel spreekt over vaders en zonen, en over het beeld van God als een Vader. Die Bijbelse boodschap komt anders binnen wanneer je daar samen over nadenkt op een open plek in het bos, even helemaal los van het dagelijks leven.

Het heeft ons ook gebracht wat we ervan gehoopt hadden. Ik heb van vaders gehoord die altijd veel te druk bezig waren met zichzelf en hun werk, maar die hierdoor een nieuwe start gemaakt hebben.”

17501490.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

Na bijna een kwarteeuw verlaat u het jeugdwerk. Wat is uw nalatenschap bij de JBGG?

„Mijn voorganger, Jan Mauritz, heeft enorm veel betekend in de opbouw van het jeugdwerk. Ik denk dat het mijn rol is geweest om dat meer te verankeren. Daarnaast kreeg de JBGG steeds meer een plek in het geheel van de Gereformeerde Gemeenten. Vanuit de breedte van de kerk hoor ik terug dat er vertrouwen is geweest in mijn rol daarin.”

Wat kwam er niet goed van de grond?

„Wat me het meest bezighoudt, is de vraag: zijn we nu kerk met het oog op de nieuwe generaties? Soms hoor je op een kerkelijke vergadering een discussie, waarbij ik denk: hier zou bij uitstek de Jeugdbond bij betrokken kunnen worden. Maar dat wordt dan totaal niet bedacht.

We zijn nog te veel gericht op hoe het nu gaat, de status quo, vaak al blij als verenigingen een beetje lopen of jongeren naar catechisatie komen. Maar wat hebben we nu voor ogen met die jongeren? Hoe willen we in de context van deze tijd de kerk aan hen overdragen? En wat is daarin onopgeefbaar?

We proberen al jaren aandacht te vragen voor gemeentebreed jeugdwerk. Om als gemeente schouder aan schouder om jongeren heen te staan, hen serieus te nemen. Maar na al die jaren vraag ik me af: hoe komt het dat jeugdwerk niet méér in het DNA van de kerk zit? Had ik niet nog meer op dat aambeeld moeten slaan?”

Waarom is dat zo belangrijk voor u?

„Omdat ik geloof dat de Heere in de lijn van de geslachten Zijn Koninkrijk bouwt. Er staat grote druk op jongeren. Het kerkelijk leven staat zo haaks op onze cultuur, dat zij telkens voor een keus staan. Hoe bevorder je als kerk dat die keuze voor de Heere en Zijn dienst is? Natuurlijk: dat moet een hartelijke keus zijn, een Godswonder dat wij niet kunnen organiseren. Maar we worden wel geroepen om jongeren zo veel mogelijk in te wijden in het mysterie van de gemeente, van het zalig worden uit genade, van de liefde van Christus tot zondaren.

Wat me in die jaren jeugdwerk gaande heeft gehouden, is liefde voor de kerk als de plek waar de Heere roept om dienstbaar te zijn. In die kerk heb ik ervaren dat de Heere mij persoonlijk riep en verder heeft geleid. Dat heeft me zo veel gebracht, dat ik dat ook graag aan jongeren gun.”

Sinds 2007 was u directeur van de JBGG. Wat voor type leider bent u?

„Een verbinder, een mensgerichte leidinggevende.” Lachend: „Heel anders dan de directieve stijl bij defensie dus. Toen ik net begon als directeur kwam ik uit de praktijk van het jeugdwerk. Ik zat boordevol goedbedoelde adviezen die ik maar al te graag meegaf. Ik deed in die tijd vooral zelf mee. De laatste jaren neem ik meer een coachende stijl aan. Dan ontdek je dat er heel veel kwaliteit in de mensen zelf zit. Het is prachtig om dat te zien opbloeien.

Met de publieke kant van mijn functie had ik minder, tegen lezingen zag ik regelmatig op. Toen ik werd aangenomen als directeur, zei deputaat ds. J. S. van der Net: „Nu word je boegbeeld van de Jeugdbond, hoe vind je dat?” Ik zei: „Om eerlijk te zijn, hoeft dat van mij helemaal niet.” Maar die kant was wel inherent aan mijn rol.”

U noemt zichzelf een verbinder, was gericht op vertrouwen scheppen binnen het kerkelijk leven. Je kunt je daarbij ook zo vormen naar anderen dat je jezelf op den duur kwijtraakt…

„Dat risico zit er zeker in, en in die valkuil ben ik weleens gestapt. Maar in de loop van de jaren leer je wel dat je niet met iedereen vrienden kunt blijven, het niet iedereen naar de zin kunt maken. Ook al wil je dat misschien, als Jeugdbond sta je ook ergens voor. Als tijdens een synodevergadering kritiek kwam op ons blad Daniël of op de Koersvakanties, vertelde ik altijd wel wat onze overtuigingen daarover zijn. En daar blijf ik dan ook voor staan.”

17501491.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

Kun je ruzie krijgen met Laurens Kroon?

„Nou… ik ben geen ruziezoeker. Het liefst zoek ik harmonie en consensus. Maar ik heb wel stevige overtuigingen. Als daarop geduwd wordt, dan kom je mij wel tegen, ja.”

Noemt u eens zo’n overtuiging.

Hij laat een stilte vallen, zoekend naar de juiste woorden. „De waarde van de doop bijvoorbeeld. Ook voor jongeren. Dat de Heere in de doop echt een appel op hun hart doet: Ik wil jouw God zijn, geef Mij je hart. En wat God belooft, dat meent Hij ook. Wie in de weg van bekering en geloof tot Hem terugkeert, zal Hij genadig zijn. Ik begrijp en deel de zorg over verondersteld geloof, maar we mogen de doop vervolgens niet afvlakken tot alleen het voorrecht dat je onder het Woord opgroeit, waarbij de doop als teken en zegel van Gods verbond voor een onbekeerde gedoopte jongere eigenlijk niet echt iets betekent.

Dat warme, royale, dat bevindelijke en christocentrische, daar heb ik geprobeerd voor te staan. Ik hoop dat dat door onze benadering van jongeren heen heeft gestraald. Dat vind ik het mooie van het werk binnen de Gereformeerde Gemeenten: dat die lijn er altijd is geweest en nog is. Want het appel van het Woord, van het Evangelie, is het voertuig van de Heilige Geest.”

Als gezicht van de Jeugdbond stond u ook regelmatig in de wind, kritiek op het jeugdwerk kwam bij u terecht. Hoe verging u dat?

„Dat heb ik regelmatig echt als moeilijk ervaren. Het raakte me in mijn intenties. Ik ben dankbaar voor de plek van de Jeugdbond in de Gereformeerde Gemeenten, maar ben wel vaak moe geweest, teleurgesteld dat we tegen veel wantrouwen moesten opboksen. Dat er heel nauwkeurig wordt gekeken naar wat we schrijven, zeggen, doen.

Ik heb altijd geprobeerd om constructief te blijven kijken vanuit het perspectief van mensen die zich zorgen maken over het jeugdwerk. Maar dat is niet altijd eenvoudig. We staan helaas ook in de kerk heel snel met ons oordeel klaar, zonder echt naar elkaar te luisteren. Als je kritiek krijgt, is de valkuil dat je daar heel erg door gegrepen wordt, er fors tegen ingaat. Soms moet dat, maar het kan je ook leegzuigen, verkrampen. Daar word je zuur van en dan ben je niet meer dienstbaar, niet meer tot zegen. Ik geloof dat ik daarvoor bewaard ben gebleven.

De zondag voordat ik in 2018 tot ouderling werd gekozen, werd een preek gelezen waarin de woorden van de Heere Jezus uit Mattheüs 11 werden geciteerd: „Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen.””

Geëmotioneerd: „Dat heeft me zó geraakt. We moeten van Christus nederigheid en ootmoed leren. Dat is mijn levensles. Want je kunt misschien als verbinder wel heel aimabel en vriendelijk overkomen, maar hier vanbinnen leeft wel wat anders. Om daarin echt de voetstappen van de Zaligmaker te drukken, daar is genade voor nodig en die heb je niet op zak. Tenminste, ik niet. Dat moet je elke dag weer krijgen.

Er zijn wel momenten waarin dat zo op de proef gesteld wordt, dat ik soms de Bijbel even opensla bij Mattheüs 11 en die tekst voor me leg. Om door die woorden op mijn plaats gehouden te worden, er niet fors tegenin te gaan, maar de laagste plaats te zoeken. Zoals Jezus dat tijdens de voetwassing als les aan Zijn discipelen meegaf.”

17501494.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

U verhuist van kerkelijk jongerenwerk naar een reformatorische onderwijsinstelling. U voelt zich thuis in de zuil?

Hij schiet in de lach. „Kennelijk wel!” Dan, stellig: „Jáwel, zeker, zeker. Ik heb niks met ongefundeerde kritiek op de zuil, alsof dat een soort onrealistische levensstijl is. Ik denk dat de zuil zegenrijk is, juist daar waar het spant: aan het begin van het leven –onze kinderen en jongeren– en aan het einde – onze ouderen. Wel is het onze roeping om jongeren zo toe te rusten dat zij staande blijven in een totaal seculiere wereld. Daarvoor heb je in het reformatorisch onderwijs geweldige kansen om hen persoonlijk te vormen; je hebt ze elke dag om je heen.”

Hebt u nog overwogen om nu in een onchristelijke omgeving te gaan werken?

„Door mijn werk heb ik veel contacten opgebouwd binnen de gezindte, ook in het onderwijs. In dat opzicht lag deze stap voor de hand. Daarbij komt: ik heb 25 jaar gewerkt in een organisatie met een christelijke missie. Dat heeft voor mij enorme meerwaarde, en ik zou het missen wanneer die missie ontbreekt. Ik zou er zeker niet voor willen weglopen om in een seculiere omgeving van betekenis te zijn, maar ik geloof ook dat mijn leven niet zomaar zo geleid is.”

Hoe ontspant u?

„Met name in de achterliggende jaren heb ik ontdekt dat bewegen, buiten zijn, voor mij heel veel verschil maakt. Regelmatig loop ik rond de Cattenbroekerplas, hier vijf minuten vandaan. Om mijn hoofd leeg te laten waaien, te bidden en te mediteren, een inleiding in mijn hoofd te maken. Zo kom ik tot rust, kan ik dingen een plekje geven en kan ik ook weer verder.”

Tot rust komen hebt u moeten leren?

„Absoluut. Van huis uit ben ik opgevoed met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Dat zit in mijn karakter en ook in mijn kinderen zie ik het terug. Het betekent dat ik wat op mijn pad komt, heel serieus neem – maar daarbij mezelf weleens vergeet. Dat kan een patroon in je leven worden dat echt ongezond is. Toen ik jonger was, met name in de eerste Jeugdbondjaren, heb ik alleen maar gewerkt. Als jeugdwerkadviseur was je een duizendpoot, een schaap met vijf poten. Je kon alles – dat dácht je ook echt. Het was natuurlijk allemaal werk in Gods Koninkrijk, maar het is niet altijd goed geweest. Die jaren was ik te weinig in het gezin, daar heb ik spijt van.”

Misschien was het ook juist dat geestelijke aspect van het werk waardoor u het moeilijk kon loslaten?

„Er is wel een tijd geweest waarin ik dacht dat de toekomst van de kerk afhing van de Jeugdbond, of van mijn bijdrage daaraan. Dat heeft de Heere me hardhandig afgeleerd. Op een aantal momenten heb ik op dit terrein behoorlijk mijn hoofd gestoten. Ik moest gaan inzien dat de kerk niet van mij, maar van Christus is. Dat het een wonder is als je daarbij ingeschakeld wordt. En dat als je uitgeschakeld wordt, het ook allemaal doorgaat. Er wordt er geen één meer of minder zalig omdat ik zo hard voor de kerk werk.

Een bevriende predikant hield me regelmatig de bekende uitspraak van een paus voor: „Heere, het is Uw kerk; ik ga slapen.” Nou, dat heb ik wel moeten leren. Maar uiteindelijk is dat wel geestelijk. Dat je trouw je werk doet, je verantwoordelijkheid neemt, met volle inzet – maar het ook weer aan de Heere kan overgeven omdat het uiteindelijk Zijn werk is. Koning Jezus kan niet zonder onderdanen zijn en bouwt Zijn kerk dwars door alles heen. Stromen van levend water zullen op de nakomelingen gegoten worden, zegt Jesaja 44. Als ik dat nou geloof, dan moet ik dat werk toch ook los kunnen laten en in Zijn handen teruggeven?”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer