Geestelijke vragen
Psalm 34:9
„Smaakt en ziet, dat de Heere goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt.”
De zoon stelt aan zijn vader geestelijke vragen: „Vader, ik heb verstaan, dat niet alle gelovigen even grote gaven ontvangen. Men komt niet terstond tot de hoogste trap van genade. Men wordt eerst een kind, daarna een jongeling, en zo een vader in Christus. Sommige gelovigen blijven altijd kinderen of jongelingen in Christus, en komen nooit tot die genade dat zij vaders in Christus worden. Nu begeerde ik graag te horen, hoe een gelovige ziel, bijzonder die een vader is in Christus, en nauw met God en de Heere Jezus Christus is verenigd en gemeenschap heeft, gesteld is, wanneer hij daarin is opgewassen en dat gevoelt, opdat ik daaruit enigszins de uitnemendheid en heerlijkheid zien kon, alsook of hij die genade niet wel wederom mist, en hoe hij dan gesteld is.”
De vader antwoordt (dan) de zoon: „Ik zal graag proberen daarop te antwoorden. Maar u moet weten dat dit een hoge leer is voor hen, die eerst beginnen in de praktijk der godzaligheid. Deze leer moet dienen voor diegenen, die door gewoonte de zinnen geoefend hebben, en door de bevinding de kracht nu en dan ervan smaken. Want de uitnemendheid en heerlijkheid van deze gemeenschap, die de gelovige zielen als vaders in Christus uiteindelijk met God en Christus genieten, kan beter gevoeld, dan verteld worden. Zo is het ook met die diepe verlatingen, waaraan zij mede onderworpen zijn.”
Theodorus à Brakel, predikant te Makkum
(”Trappen van geestelijk leven”, 1670)