Oud goud – gesprekken met musici: organist Klaas Jan Mulder
Vijftig jaar Reformatorisch Dagblad betekent ook vijftig jaar muziek. Allerlei musici deden de afgelopen decennia in de krant een boekje open over hun grote passie. Deze zomermaanden duikt de muziekredactie in het krantenarchief en diepen we acht boeiende gesprekken op. Vandaag deel 4: interview met organist, pianist en dirigent Klaas Jan Mulder (1930-2008) uit januari 2005, ter gelegenheid van het feit dat hij dat jaar 75 werd, door Gert de Looze.
De lat steeds hoger leggen
Klaas Jan Mulder: De laatste jaren gaat het me vooral om de boodschap van de muziek
Ouder worden en de lat steeds hoger leggen. Dát kenmerkt Klaas Jan Mulder. Intensief werkt hij aan de verbetering van zijn techniek. Zijn orgelprogramma’s hebben meer pretenties. Een portret van een vitale musicus die tijdens zijn optredens elke ziel wil raken. In mei hoopt hij 75 te worden. Zaterdag geeft hij zijn traditionele nieuwjaarsconcert in de Rotterdamse Laurenskerk.
Klaas Jan Mulder geeft zich niet direct gewonnen en maakt wat bezwaren aan het begin van het gesprek. „Het meeste heb ik de afgelopen jaren wel gezegd. Hoewel, je kunt ook van mening veranderen. Iemand die nooit van mening is veranderd, heeft tenslotte nooit iets geleerd.”
Wanneer Mulders passie voor de piano ter sprake komt, ontdooit het ijs snel: „Ik heb met dit instrument de meeste affiniteit en kan me er het beste uiten. Natuurlijk, een orgel blijft een imposant instrument. Een orgel is ook beter te behappen dan een piano, want op een fraai orgel kun je al snel mooi spelen. Bij de piano ligt dat dit anders, je registreert, kleurt namelijk met je vingers. Voor een zeer getalenteerd mens is dat laatste minder lastig dan voor mij. Ik moet er hard voor pezen om iets te bereiken. Vroeger dachten ze dat ik een wonderkind was, maar daar denk ik anders over. Ze hebben mij op het conservatorium wel een onderscheiding voor virtuositeit gegeven, maar dat klopt eigenlijk niet. Ik had in feite te weinig techniek om me muzikaal te kunnen uiten. Hoe beter je techniek is, des te vrijer kun je spelen. Vooral de laatste vijf jaar werk ik hard aan de verbetering van mijn techniek. Ik wil meer grip op de muziek krijgen, onder meer door analyse en bestudering van de frasen.
Qua techniek leer ik het meest van Alfred Cortot, een pianist die stap voor stap achter de geheimen van het pianospel probeerde te komen. Gelukkig heeft hij zijn bevindingen opgeschreven. Op het conservatorium vonden ze dat Cortot veel te ver ging, maar volgens mij kun je niet ver genoeg gaan.”
Bent u strenger voor uzelf geworden?
„Vroeger gaf ik orgelconcerten met een toegankelijker repertoire, onder meer het Largo en de Koekoek en de nachtegaal van Händel. Het publiek vond dit best, maar mij gaf dit artistiek gezien te weinig bevrediging. Ik speelde meer uit de losse hand, puur voor mijn plezier. Dat is echter niet voldoende, muziek moet ook overkomen. De laatste jaren gaat het me in hoofdzaak om de boodschap. Belangrijk is de vraag hoe ik die muzikaal kan overbrengen, zodat iedereen geboeid blijft luisteren. Mijn programma’s zijn veranderd, hebben meer pretentie. Ze bevatten, naast gemakkelijker in het gehoor liggende werken, betere muziek. Ook die meer toegankelijke stukken moeten van goede kwaliteit zijn, vind ik tegenwoordig. Voorbeelden? Widors toccata, adagio’s van Händel en muziek van Karg-Elert en Guilmant.”
Sommigen vragen zich af wie de ware Mulder is. U neemt bijvoorbeeld samen met instrumentalisten gemakkelijk in het gehoor liggend geestelijk repertoire op en brengt ook cd’s met grote orgelwerken van bijvoorbeeld Reger en Bach.
„Ach, spelen blijft een van de grootste genoegens van het leven. De grote pianist Horowitz zei het al: Wat je ook speelt, doe het muzikaal. Dat is me natuurlijk niet altijd gelukt. Ik heb in elk geval praktisch nooit iets met tegenzin gedaan, ook Kajem niet. Ik vond dat best leuk, eerlijk gezegd, al was Kajem geen muzikaal hoogstandje. Er zijn mensen die denken dat ik commercieel bezig ben, maar dat is niet mijn opzet. Ik wil bijvoorbeeld binnen afzienbare tijd een klassieke piano-cd opnemen, al was het alleen maar voor mijn kleinkinderen. Dan behoeven ze zich later niet af te vragen wat ik allemaal gedaan heb. In elk geval komt er werk van Chopin, Liszt, Beethoven, Debussy, Rachmaninov en Albeniz op die cd. Zo’n uitgave is in elk geval niet commercieel, lijkt me.”
Legt de u lat voor uw pianospel hoger dan voor het orgel?
„Ja, dat zou je wel denken. Hoe durf ik op orgel van alles en nog wat in het openbaar te spelen en op cd vast te leggen, terwijl mijn pianospel vooral binnenskamers blijft? Ik denk omdat je op een piano qua klank veel meer zelf tot stand moet brengen. En, iedere pianoliefhebber heeft op cd de wereldtop in huis, moet ik daartussen gaan zitten? Of ik daar niets aan toe kan voegen? Natuurlijk heb ik een eigen concept. Ik heb na het afronden van mijn conservatoriumstudie wel wat pianorecitals gegeven. Omdat ik me niet volledig in de pianowereld kon ontplooien, voelde ik me echter geremd. Ik kreeg onder meer de uitnodiging om concerten met het Rotterdams Philharmonisch Orkest te geven, maar daar was vaak de zondag mee gemoeid. Ik ben er daarom niet eens op ingegaan. Tegelijkertijd raakte ik in de orgel- en koorwereld verzeild. Naar buiten toe speelde ik orgel en was ik dirigent, terwijl ik de piano in mijn hart bleef sluiten. Overigens studeer ik ook mijn orgelstukken tegenwoordig op de piano in.”
Ligt daar het geheim van uw goede techniek, van uw ragfijne toucher?
„Ja, al gelooft niet iedereen dat. Pianospelen is een must voor iedere organist. Ik hoor het direct wanneer een organist alleen orgel gestudeerd heeft, bijvoorbeeld aan een slechte articulatie. Op een piano leer je namelijk goed articuleren.”
Zaterdag geeft u uw 25e nieuwjaarsconcert in de Rotterdamse Laurenskerk. Wat heeft u met het grote Marcussen-orgel?
„Het is niet het 25e concert, hoorde ik onlangs. Ik kom er wel sinds 1981, maar het blijkt dat ik één keer niet ben geweest. Het Marcussen-orgel is qua klank niet het mooiste orgel van Nederland. Je kunt er een breed repertoire op kwijt en het speelt heerlijk. Dat laatste is ook belangrijk. Omdat de kerk altijd bomvol zit, denken sommigen dat die nieuwjaarsconcerten een populistisch gedoe zijn. Maar ik speel er goede muziek, grote Bach-werken, Reger, Vierne, Dupré en Britten. Mijn publiek gaat dit soort muziek steeds meer waarderen. Dat is fantastisch.” Lachend: „Ik maak het aan het eind van het concert weer goed met een liedbewerking.” Stellig: „Dat herkenbare element moet blijven. Ik stuur de mensen niet graag met moderne klanken naar huis. Er komen mensen voor samenzang, voor toegankelijke muziek én voor pure orgelmuziek. De laatste categorie neemt toe. Ik wil dus absoluut niet voor een select publiek spelen. De kunst is alle luisteraars met één programma te raken. Ook qua registratie blijf ik zoeken naar het beste. Ik ben niet een type dat om 16.30 uur aankomt en om 20.00 uur het concert geef. Ieder orgel is anders, er is geen Prestant gelijk. Voor het nieuwjaarsconcert arriveer ik op de dag zelf ’s morgens in de Laurens en ben er die week nog minstens één dag om me voor te bereiden.”
Dat orgel kent u inmiddels toch als uw broekzak?
„Ja, maar ik gebruik geen standaardregistraties. Ook een ontwikkeling die ik heb doorgemaakt – ik registreer niet meer als vroeger. Als Franck bijvoorbeeld een Hobo voorschrijft, trok ik voorheen die Hobo, of die nu klonk of niet. Tegenwoordig kies ik in plaats van een slechte Hobo een ander tongwerk of een fluitcombinatie.”
U zit tijdens een orgelconcert het liefst verscholen achter het rugwerk, alleen op de orgelzolder. In hoeverre is de registrant een storende factor?
„Een registrant is een noodzakelijk kwaad. Ik kan absoluut niets hebben wanneer ik speel, elke beweging leidt me af. Gelukkig heb ik een uitstekende registrant, Ageeth Zaanen. Zij registreerde de afgelopen tien jaar vrijwel al mijn concerten. Ik heb enorm veel aan haar, ze kan ook dingen voorspelen. En ze maakt tijdens concerten geen enkele overbodige beweging.”
U concerteert graag, maar verdwijnt na een concert het liefst zo snel mogelijk via de achterdeur. Klopt dit beeld?
„Ja, ik voel me ongemakkelijk in grote groepen mensen. Laat mij maar voor een volle kerk spelen, dán wil ik aandacht. Verder sta ik niet graag in het middelpunt, misschien is dit wel valse bescheidenheid. Ik houd overigens wel van mensen en heb bijvoorbeeld graag met mijn mannenkoren en het oratoriumkoor gewerkt. Momenteel dirigeer ik alleen nog het mannenkoor Door Eendracht Verbonden uit Kampen.”
U staat sinds 1960 bij Door Eendracht Verbonden op de bok. Nog niet op elkaar uitgekeken?
„Kennelijk niet. Het verveelt nooit met een grote groep mensen aan een zo goed mogelijk resultaat te werken. Er is geen moment sleur, ook tijdens koorrepetities niet. Voor mij zeker niet, want ik zie eigenlijk tegen elke repetitie op: Krijg ik het deze avond voor elkaar om múziek te maken? Daar gaat het me namelijk om: Niet zomaar zingen, maar ook muziek maken. Ik wil niemand afkraken, maar dat mis ik bij anderen nogal eens.”
Uw bewerkingen voor mannenkoor worden veel gebruikt. Wat is het geheim?
„Het geheim? Dat de afzonderlijke stemmen goed zingbaar zijn. Je moet bij het bewerken niet alleen verticaal, in akkoorden, maar vooral ook in lijnen denken. Je kunt niet wat je op orgel doet zomaar toepassen op een koorbewerking.”
Studeren, concerten geven, dirigeren, in kerkdiensten spelen. Aan minderen denkt u niet?
„Nee, alhoewel ik per maand gemiddeld nog maar in één kerkdienst speel. Als ik zaterdagsavonds laat thuiskom, heb ik er niet zo’n behoefte aan om de volgende ochtend in de kerk te spelen. Daarnaast worden er steeds meer nieuwe, soms voor een grote groep onzingbare liederen gezongen. Die liederen liggen me ook niet. Ik wil niemand afvallen, dominees doen hun best om mensen naar de kerk te krijgen. Toch gaat er niets boven de psalmen, de betere kerkmuziek met ínhoud. Met andere dingen wil ik nog niet minderen. Wat zou ik anders moeten? Hoewel, ik zou meer kunnen lezen en naar muziek luisteren. Tot nu toe ben ik altijd met muziek bezig. Mijn leven speelt zich voor het grootste gedeelte in mijn muziekkamer af, een eenzaam bestaan. Daardoor geef ik me op het sociale vlak onvoldoende en vergeet ik om de haverklap maatschappelijk relevante dingen.”
De verjaardag van uw kinderen bijvoorbeeld?
„Nee, die vergeet ik niet: daar zorgt mijn vrouw wel voor. Een musicus kan nooit genoeg met muziek bezig zijn, wil hij niet op zijn routine drijven. Ik heb dat wel gedaan, maar dat is voorbij. Veel inspiratie doe ik op door het beluisteren van een breed, voornamelijk klassiek repertoire. Bijvoorbeeld de dvd met een opname van Haitink, die Le Sacre du Printemps van Stravinsky dirigeert. Daar blijf ik naar luisteren. De kleurrijke instrumentatie van Stravinsky is ongelofelijk. Zoiets leert me steeds beter met kleuren te werken. Op een orgel zijn er zo veel mogelijkheden. We hangen nog te veel aan standaardregistraties, daar wil ik me aan ontrukken.”
U concerteert nog met plezier?
„Ik word altijd gevraagd voor concerten, ga er nooit zelf op af. Sinds ik die klassieke orgel-cd’s heb gemaakt, krijg ik steeds meer uitnodigingen, ook vanuit het buitenland. Nee zeggen heb ik nog nooit gedaan, dat gaat me ook moeilijk af. Een concert geven blijft nog steeds een uitdaging voor me, en uitdagingen moet je houden in het leven. Ik kijk niet graag terug, maar liever vooruit. Wat gaan we morgen doen?”