Bidstond GGiN: „Hoe zullen wij nog eens uit deze onrusten en kwellingen geraken?”
„Hoe zullen wij nog eens uit deze onrusten en kwellingen geraken?” Ds. A. Geuze noemde dinsdagavond deze kanttekening bij Psalm 4 vers 7 tijdens de bidstond voor de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN) zeer toepasselijk in deze tijd. „Overal is een roep om verademing, een roep om terug te kunnen keren naar de zondige wegen.”
De predikant van de gemeente Gouda Gerbrandyweg sprak in het kerkgebouw De Hoeksteen in Barneveld over dit zevende vers uit de psalm die door David is gedicht. „Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!”
Het thema was: ”Een noodkreet in deze bidstond”. Met als aandachtspunten: ”afzien van beneden” en ”opzien naar omhoog.”
De predikant memoreerde onder meer dat vorig jaar vanwege de corona de synode niet door kon gaan. „Dat onzichtbare virus heeft heel wat teweeg gebracht. Zo zijn er ook in ons kerkelijk leven velen overleden als gevolg van het virus. Maar het is van de hand des Heeren geschied. Ook in zo’n onzichtbaar virus worden de deugden Gods verheerlijkt.”Ds. Geuze wenste dat het coronavirus een ieder in diepe verootmoediging heeft gebracht. „Wat heeft de Heere gesproken! Maar wat heeft het uitgewerkt? Hebben we uitroepen: „Wij zijn van ‘t heilspoor afgegaan; Ja, wij en onze vaad’ren tevens, verzuimend’ alle trouw en plicht, vergramden God, den God des levens, Die zoveel wond’ren had verricht.” Of nemen we onze toevlucht tot het vaccin? Verwachten we het van de mens? Of van de maatregelen, die verder op zichzelf zeker nodig zijn? We menen iets te zijn terwijl we niets zijn.”
Beschuldigd
Ds. Geuze schetste de omstandigheden waarin David deze vierde psalm dichtte. „Psalm 3 en 4 horen bij elkaar. In Psalm 3 lezen we dat hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. We lezen daar: „Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God.” Ofwel: die man is onbekeerd. God hoort naar hem niet. Van alles wordt hij, ook achter zijn rug om, beschuldigd. Anderen vragen zich af wat er van Davids koningschap terecht moet komen. „Wie zal ons het goede doen zien?” Of zoals de kanttekenaar het schrijft: Hoe zullen wij nog eens uit deze onrusten en kwellingen geraken?”
Maar David mocht volgens ds. Geuze van alles hier beneden afzien. „Hij mocht door genade de weg van beneden naar boven weten. Hij mocht in deze moedbenemende omstandigheden een noodkreet naar boven opzenden: „Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!” Hij mocht zijn nood in God kwijtraken.”
De predikant stelde zijn hoorders „een tedere vraag: Is dat bij u ook zo? Kunt u ook bij alle persoonlijke en kerkelijke zorgen afzien van beneden? Bij alle tumult, discussies en tweedracht opzien naar omhoog?”
Dierbaar plekje
Ds. Geuze vergeleek de situatie van David onder andere met die van Hanna: „Zij was onvruchtbaar. Maar ze voelde zich ook geestelijk onvruchtbaar. Daar kwam ze mee in het heiligdom op haar knieën terecht. Wat een dierbaar plekje!”
De Goudse predikant wees er op wat er bij David en bij Hanna en al Gods kinderen gebeurd als ze hun nood bij de Heere kwijtraken. „Dan kan de situatie hier beneden niet veranderd zijn. David moest nog steeds vluchten. Maar toch is alles compleet anders. Omdat hij mocht weten: „Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed: Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.””