Gods bescherming
Exodus 13:21
„En de Heere trok voor hun aangezicht, des daags in en wolkkolom, dat Hij hen op de weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.”
Israël wordt een volk genoemd: immers zij waren een menigte, waarvan het getal meer is dan die van de sterren en die van het zand aan de oever van de zee. Ook waren ze een menigte op het allernauwst aan elkaar verbonden door de binding door de wetten. Volgens die wetten moesten zij God dienen en rechtvaardig onder en met elkaar leven.
Ja, wat meer is, zij waren een overdekte en overschaduwde menigte onder de zorg, de regering, besturing en oppermacht van Jehovah God. Die was rondom hen als een vurige muur, en de Heerlijkheid in het midden van haar. Hiervan hadden zij een bewijs, gedurende hun verblijf in de woestijn, omdat de wolk –die hun tot overdekking was– een wolk des daags, een rook en de glans van een vlammend vuur des nachts was.
Israël nu, dat van wanbedrijven beschuldigd wordt, wordt Gods volk genoemd om meer dan één reden. Israël wordt niet alleen Gods volk genoemd alleen wegens de schepping en onderhouding: immers al het geschapene is Gods eigendom. „De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe”, zegt de Psalmist; want Gij hebt ze gemaakt (Psalm 89:1-2). Want wij hebben allen één Vader en één God heeft ons geschapen (Maleachi 2:16). Hoewel deze betrekking tussen God en het redelijk schepsel verplicht tot alle gehoorzaamheid aan de goddelijke wil, toch wordt Israël, ook om andere redenen Gods volk genoemd.
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(”Verzameling van Leerredenen”, 1749-1750)