Kinderdoop
Romeinen 6:3
„Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?”
Gods belofte is dus dat Hij onze kinderen, evenals die van de Hebreeërs, tot de kerk rekent. Want wanneer de lidmaten van de kerk hun kind ten doop brengen, wordt het gedoopt op grond van de regel dat het krachtens de goddelijke belofte tot de leden van de kerk gerekend wordt, omdat het van christenouders stamt. De kerk neemt derhalve door de doop diegene op, die tevoren door de genade aangenomen is. De doop brengt dus de genade niet aan, maar de kerk getuigt dat aan de dopeling de genade ten deel gevallen is.
Ik geloof daarom dat het sacrament een teken van de heilige zaak is, dat is: van de ten deel gevallen genade. Ik geloof dat het een zichtbare gestalte of vorm is: een zichtbare afbeelding van de onzichtbare genade, een gave Gods die is verleend en gegeven. Deze afbeelding bezit intussen een zekere overeenkomst met hetgeen door de Geest gewekt is. Ik geloof dat het sacrament een openlijk kenteken is, zoals bijvoorbeeld wanneer het lichaam bij onze doop door het zuiverste element afgewassen wordt. Dat betekent dan dat wij door de genade van Gods goedheid in het geheel van de kerk en van het volk Gods zijn opgenomen, waarin men rein en zuiver leven moet. Zo legt Paulus in Romeinen 6 dit geheimenis uit.
Huldrych Zwingli, reformator in Zürich
(”Verantwoording des geloofs voor keizer Karel”, 1530)