„Tanks naar het Laakkwartier? Onzin!”
Het Haagse Laakkwartier was woensdag veertien uur in de ban van terrorisme. „Het lijkt hier wel Bagdad.”
„Schandalig dat ze dat zomaar doen”, moppert mevrouw Bierens. Vanuit het raam van haar Haagse bovenwoning, op de hoek van de Jan ten Brinkstraat en de Allard Piersonlaan, kijkt de bejaarde vrouw toe als een dozijn ME’ers zich ongevraagd toegang verschaft tot een Turkse rotizaak.
„En wie gaat dat betalen”, klinkt het smalend als een van de agenten even later naar buiten komt met een enorme zak verrukkelijk ogende broodjes. „De belastingbetaler natuurlijk.”
Het is even na twee uur ’s middags en de ergste schrik na de nachtelijke ontploffing in het Haagse Laakkwartier, is alweer uit de benen. Bierens heeft zich al verzoend met de gedachte dat ze moet afzien van haar dagelijkse rondje met poedel Smurfie. Ook dochter Anja, eerder die ochtend nog vast van plan eens lekker te gaan shoppen in Zoetermeer, berust in haar lot.
Eén keer besluit ze de toegestroomde menigte buiten te voorzien van een lekkere kop koffie. Maar dan verkeert ze nog in de veronderstelling dat de belegering van het pand in de Antheunisstraat zo rond het middaguur wel achter de rug zal zijn. Niet dus.
En dus tapt Anja na twee uur ’s middags alleen nog koffie voor de gasten: drie journalisten en een fotograaf, die zich heeft verschanst in een lege kast op het balkon. „Vraag jij effe of die man soms zin hep in een kruidnootje?”
Even duurt het, dan steekt de Haagse bluf weer de kop op. „Mens, je raast”, sneert moeder Bierens als een verslaggever op tv meldt dat er wel zes tanks onderweg zijn naar het Laakkwartier. „Onzin. We zijn hier niet op de hei.” Een hoge agent met een goudgerande pet moet het ontgelden. „Zie je hem lopen zeg, die pasjes. Hier, hij neemt nog een broodje.”
Het zo vaak voor saai versleten Den Haag is deze woensdag in de greep van terrorisme. „Het lijkt hier wel Bagdad”, zegt een man met fiets die op straat het enorme machtsvertoon van politie en leger gadeslaat. Wat hij ziet is uniek: nog nooit waren zo veel speciale eenheden op één plek bij elkaar: arrestatieteams, scherpschutters, bijstandseenheden van de krijgsmacht.
Het zal Manon uit de Oudemansstraat worst zijn. Na een jammerlijk mislukte inval in het holst van de nacht moest ze ’s ochtends vroeg haar huis uit. Evenals honderden anderen uit de buurt. Niet iedereen wil, niet iedereen gaat. Via radio en tv spelen achterblijvers voor ooggetuige. „En mevrouw Heijmans, wat ziet u nu?” „Niks, ik zit er te ver vanaf.”
Eigenlijk kunnen moeder en dochter Bierens maar moeilijk accepteren dat politie en leger zo massaal hun intrek nemen in hun Haagse wijk. „Dit is al jaren een probleembuurt, waar het barst van de illegalen. Daar hoor je ze nooit over. En nu, moet je zien.”
Het hoongelach is niet van de lucht als de broodjesetende agenten assistentie moeten bieden aan hun collega’s van de vervoersdienst. Een voor een worden de in de Allard Piersonlaan geparkeerde auto’s opgekrikt en op een mobiel onderstel geplaatst. Dan worden ze met vereende krachten weggeduwd naar de nabijgelegen parkeerhavens. Zichtbaar geërgerd duwt een van de agenten de met groen plastic afgedekte hekken waarmee de Piersonlaan zojuist hermetisch is afgesloten weer opzij.
Rond vijf uur meldt een kennis van mevrouw Bierens zich vanuit de Antheunisstraat, vlak om de hoek, waar het pand staat, met nieuws. De leden van het arrestatieteam en de scherpschutters nemen positie in. De bewoners is met handgebaren duidelijk gemaakt dat ze de lamellen moeten sluiten en moeten weggaan bij de ramen.
Voorzichtig zetten de Haagse dames de balkondeur op een kier. De tv-verslaggever verschijnt weer in beeld. Groot is de verbazing als blijkt dat de langverwachte inval al heeft plaatsgevonden. Ten minste één verdachte zou het pand vrijwillig hebben verlaten, een andere zou gewond zijn afgevoerd.
„Dat hebben ze vlot voor elkaar”, zegt Anja. Na enig nadenken: „Maar ’t is natuurlijk ramadan. Misschien waren die gasten wel zo afgepeigerd dat ze niet meer op hun benen kunnen staan. Of ze zijn naar buiten gelokt met die broodjes.”
Op bijna hetzelfde moment als de inval komt het verderop in de wijk tot een handgemeen onder de toeschouwers. Kale mannen en allochtonen maken elkaar uit voor rotte vis. De politie -bang voor de vlam in de pan- duikt er letterlijk op. Honden blaffen vervaarlijk.
„Oké mensen, het is voorbij. Ga maar naar huis”, roept een agent de toeschouwers toe. „Ken toch niet kerel”, reageert iemand, „m’n huis is belegerd.”