Kabinet geeft dit jaar 600 miljoen extra aan jeugdzorg
Gemeenten krijgen dit jaar 613 miljoen euro extra van het demissionaire kabinet om knelpunten in de jeugdzorg aan te pakken. Hiermee moeten onder meer de wachttijden worden aangepakt en de crisiszorg van de jeugd-ggz worden uitgebreid.
Daarover heeft staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid) afspraken gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Eerder werd al 300 miljoen vrijgemaakt om de gemeenten dit jaar te helpen de problemen in de jeugdzorg op te lossen.
De gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de jeugdzorg, maar kampen met grote tekorten. Dat komt onder meer omdat het kabinet ook heeft bezuinigd op de jeugdzorg. Gemeenten gaven in 2019 tussen de 1,6 en 1,8 miljard euro meer aan jeugdzorg uit dan ze hiervoor van het kabinet kregen.
De afgelopen jaren gingen ook al jaarlijks honderden miljoen extra van het kabinet naar de jeugdzorg. Vorig jaar ging het om 300 miljoen. Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg blijkt volgens onderzoek dat kinderen langer hulp krijgen en de prijzen omhoog zijn gegaan.
Blokhuis is blij dat hij een afspraak heeft kunnen maken met de gemeenten om de druk op korte termijn te verlichten. „Het kabinet erkent dat de druk op gemeenten, onder andere door de coronacrisis, fors is toegenomen.” Op de lange termijn is het stelsel niet houdbaar, aldus de staatssecretaris.
Om de kosten binnen de perken te houden hebben gemeenten en kabinet afgesproken om een aantal maatregelen te nemen. Zo moet er veel vaker een praktijkondersteuner jeugd-ggz bij een huisarts aanwezig zijn. De bedoeling is dat jongeren zo laagdrempelig hulp krijgen en dan geen beroep meer hoeven te doen op gespecialiseerde ggz.
Eelco Eerenberg, portefeuillehouder jeugd de Vereniging Nederlandse Gemeenten, is blij dat het kabinet met een tegemoetkoming komt zodat wachttijden voor jongeren die hulp nodig hebben, kunnen worden aangepakt. „Dit is voor de korte termijn een belangrijke stap, zodat gemeenten dit jaar meer ruimte hebben om de inwoners de hulp te bieden die ze nodig hebben.”
Toch worden hiermee volgens Eerenberg de structurele financiële problemen nog niet opgelost. Ook is het volgens hem „geen antwoord op de gezamenlijke inhoudelijke uitdagingen om tot een goed functionerend stelsel voor kinderen en jongeren te komen”.