Verbond en belofte
Psalm 105:9,10
„Het verbond, dat Hij met Abraham heeft gemaakt en Zijn eed aan Izaäk, die Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, aan Israël tot een eeuwig verbond.”
Tegen de doop van de kinderen vermogen alle wapenen en listen van de wederdopers niets. In elk geval moeten niet alleen de gelovigen gedoopt worden, maar ook de belijdenden, die volgens de beloften van Gods Woord tot de Kerk behoren. Anders zou immers ook geen apostel ooit iemand dopen. Want geen apostel bezit zekerheid over het geloof van enig mens die belijdt en die zich tot de Kerk rekent. In ieder geval zijn Simon de tovenaar, Ananias, Judas en wie allen nog meer, gedoopt omdat zij belijdenis aflegden. Zij hadden echter geen geloof.
In onderscheid van hen werd Izaäk als kind besneden terwijl hij nog geen belijdenis had afgelegd en ook nog niet geloofde. Hier zien we veeleer geloof in de belofte dan belijdenis. Omdat onze kinderen zich nu echter in dezelfde situatie als de Hebreeuwse bevinden, treedt ook de belofte van onze kerk voor hen in de plaats. In waarheid vergt daarom de doop evenals de besnijdenis –wij spreken van het sacrament van de doop– slechts één van beide: hetzij de belijdenis, dat wil zeggen de verklaring tot Christus te behoren, of het verbond, dat wil zeggen de belofte. Dit alles zal nog wel duidelijker worden uit hetgeen volgt.
Huldrych Zwingli, reformator in Zürich
(”Verantwoording des geloofs voor keizer Karel”, 1530)