Recensie: De Nieuwe Psalmberijming (DNP) schiet tekort
De Nieuwe Psalmberijming (DNP), die half maart is gepresenteerd, wil het Geneefse Psalter behouden voor toekomstige geslachten. Dat doel verdient alle waardering. Over het geheel genomen schiet deze berijming echter tekort.
De presentatie van De Nieuwe Psalmberijming (DNP), op 16 maart, vormde de afsluiting van een zevenjarig project waarin alle 150 psalmen werden berijmd op de melodieën van het Geneefse Psalter. Initiatiefnemer Jan Pieter Kuijper en acht andere berijmers wilden een nieuwe, frisse berijming in hedendaagse taal, zodat de (Geneefse) psalmen ook in de toekomst gezongen en begrepen zouden blijven worden. Dit doel verdient alle waardering. Het Geneefse Psalter vormt immers een kostbare erfenis. Ondanks zijn ouderdom van 459 jaar koesteren velen dit liedboek, dat hen vergezelt van de wieg tot het graf.
Hedendaags en grondtaal
Centrale vraag bij elk psalter is hoe de onberijmde psalmen omgewerkt zijn tot berijmingen. Daarbij is het onvermijdelijk dat een berijming talloze concessies doet aan de oorspronkelijke Hebreeuwse gedichten. Belangrijk is daarom op welke punten water bij de wijn gedaan is en waarom.
Op de website van DNP staan de uitgangspunten voor de berijming. Als eerste wordt genoemd dat hedendaags Nederlands gebruikt moest worden, zonder te vervallen in populair of platvloers taalgebruik. Aan dit uitgangspunt voldoet de berijming goed, hoewel het soms wel tegen populaire en platvloerse taal aanschurkt. Bijvoorbeeld: „U hebt ons ervan langs gegeven” (Ps. 44:5), „God werd witheet” (Ps. 78:5) en „van dat zelfingenomen tuig” (Ps. 94:1). Wie gewend is aan de Statenberijming van 1773, zal het taalgebruik van DNP vervreemdend en mogelijk oneerbiedig vinden.
Als maatstaf voor wat nog hedendaags is, diende de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Ondanks deze keus negeert DNP geregeld woorden die de NBV gebruikt als goede Nederlandse weergaven van Hebreeuwse grondwoorden. Een voorbeeld is de openingszin van de berijmde Psalm 107: „Gods liefde kent geen grenzen.” Voor het woord ”liefde” had men ”goedheid” kunnen gebruiken, een doeltreffende vertaling van het oorspronkelijke grondwoord ”chèsèd”. Een ander voorbeeld is Psalm 78 vers 39, waar de Hebreeuwse woorden ”basar” (= vlees) en ”ruach” (= adem, geest, wind) gebruikt worden. Maar in de berijming treffen we die belangrijke Bijbelse woorden niet aan: „Ach, ze zijn maar zwak en klein;/ laat Ik ook nu maar weer genadig zijn” (Ps. 78:9). De gelaagdheid is hier weg; elke (mogelijke) verbinding naar andere Schriftplaatsen waar we die woorden aantreffen, is geblokkeerd.
Getrouwheid en compactheid
Op de website staat dat de Hebreeuwse grondtekst uitgangspunt was. Maar hoe dat bij het berijmen gehanteerd is, blijft onduidelijk. Het betekende in elk geval niet dat de grondtekst zo nauwkeurig en volledig mogelijk gevolgd is. Want onder het uitgangspunt ”getrouwheid” staat dat het „zo letterlijk mogelijk” berijmen niet nagestreefd is, maar wel het zorgvuldig weergeven van de strekking van de psalm.
Verder hanteerde men het uitgangspunt ”compactheid”: liever de onberijmde tekst samenvatten en details eventueel weglaten, dan uitweidingen toevoegen.
De gekozen uitgangspunten ”getrouwheid” en ”compactheid” hebben mijns inziens een sterk stempel op de berijming gedrukt, en wat mij betreft niet in positieve zin. Ze hebben ertoe geleid dat beelden en zegswijzen uit een psalm geregeld niet of geschonden in de berijming terechtkwamen. Zo ontbreekt vers 9 van Psalm 2 („Gij zult ze in stukken slaan als een pottenbakkersvat”) in de berijming, terwijl dit beeld op meer plaatsen in de Schrift voorkomt (Jes. 30:14; Jer. 19:10 en Openb. 2:27).
Een ander voorbeeld: in Psalm 46 wordt gezongen over de rivier die Gods stad verblijdt. Deze riviermetafoor, het tegenbeeld van de bedreigende woeste zee eerder in de psalm, is in de berijming verworden tot: „Fris water ruist, hier is het veilig.” Daarmee is de relatie verdwenen met Psalm 65, waar dezelfde tegengestelde metaforen gebruikt worden, en met de rivier bij de hof van Eden (Gen. 2) en bij het nieuwe Jeruzalem (Openb. 22).
Een derde voorbeeld: Psalm 91:12 (engelen „zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot”, vlg. ook Jes. 63:9) wordt geciteerd in Mattheüs 4 en Lukas 4. Maar dit mooie, gelaagde beeld, waaraan het Nederlands een spreekwoord ontleend heeft, is in DNP weggelaten. Psalm 91:11-12 is daar teruggebracht tot de prozaïsche versregel: „Zijn engelen bewaren jou.”
Poëzie
De genoemde voorbeelden, die helaas eenvoudig aan te vullen zijn, vind ik tekenend voor hoe DNP omgaat met de poëzie van de psalmen. Het spreekt voor zich dat de literaire taal en stijlfiguren van oude oosterse gedichten niet of moeilijk te vatten zijn in moderne westerse dichtvormen. En natuurlijk gaat het er ook niet om dat psalmen in elitaire, hoogdravende, moeilijke of archaïsche taal berijmd worden. Maar wie psalmen berijmt, heeft nu eenmaal te maken met het gegeven dat Gods Woord niet alleen in proza, maar ook in dichterlijke vorm tot ons komt. Een derde van het Oude Testament bestaat uit poëzie. Daarom dienen berijmingen recht te doen aan het poëtische karakter van de psalmen.
Tegen die achtergrond trok Calvijn indertijd zijn eigen berijmingen terug ten gunste van het werk van de dichters Clément Marot en Théodore de Bèze. Ook bij de Statenberijming en de berijming uit het Liedboek voor de kerken (1973) waren dichters betrokken. Wie door het verouderd taalgebruik van deze berijmingen ‘heen leest’, kan vaststellen hoe vindingrijk, virtuoos en ambachtelijk deze dichters de poëzie van de psalmen ‘vertaald’ hebben in krachtige, dichterlijke taal. Dat mis ik bij DNP.
Ik geef twee voorbeelden, ook om te verduidelijken dat aandacht voor het poëtisch gehalte van de psalmen niet hoeft te leiden tot archaïsche taal met moeilijke beeldspraak. Psalm 27 vers 13 („Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan”) wordt in de Statenberijming weergegeven met:
„Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.”
In DNP luidt de berijming:
„Moest ik de goedheid missen van de HEER,
waar zou ik zijn? Dan leefde ik niet meer!”
Het tweede voorbeeld neem ik uit Psalm 103. De verzen 13 en 14 luiden onberijmd: „Gelijk een vader zich ontfermt over de kinderen, ontfermt de Heere Zich over degenen die Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn.”
De DNP berijmt dit gedeelte als volgt:
„Hij troost ons met zijn vaderlijke zorgen.
Wij, zwakke mensen, zijn bij Hem geborgen;
Hij weet dat wij uit aarde zijn ontstaan.”
In het Liedboek is de berijming:
„Zoals een vader liefdevol zijn armen
slaat om zijn kind, omringt ons met erbarmen
God onze Vader, want we zijn van Hem.
Hij die ons zelf uit aarde heeft genomen,
Hij weet, dat wij, uit stof aan ’t licht gekomen,
slechts leven op de adem van zijn stem.”
Dat is inderdaad veel minder compact dan DNP, maar inhoudelijk en qua zeggingskracht veel rijker.
Andere criteria
Bij alle waardering voor de inzet en het doel om het Geneefse Psalter te behouden voor toekomstige geslachten, ben ik helaas niet enthousiast over DNP. Zeker, er staan geslaagde berijmingen in, waaronder die van de Psalmen 25, 42, 93 en 134. Mooi is ook het gebruik van refreinen, niet alleen in Psalm 136 maar ook in de Psalmen 46 en 107. Positief is eveneens dat de woord- en melodieaccenten over het algemeen goed samenvallen, iets wat vandaag de dag in menig liedgenre niet meer vanzelfsprekend is.
Over het geheel genomen schiet de berijming echter tekort. Niet doordat zij modernere taal gebruikt dan de bestaande berijmingen, maar omdat ze onnodig sterk afwijkt van de Hebreeuwse grondtekst en te weinig de poëtische zeggingskracht van de psalmen in de berijming honoreert. Wat dat laatste betreft, wreekt zich dat het leeuwendeel van DNP niet door dichters gemaakt is.
Dat men compactheid nastreefde om te zorgen dat in kerkdiensten vaker hele psalmen gezongen worden, is sympathiek. Maar ik zie dat niet gebeuren, want psalmen met bijvoorbeeld slechts drie of vier coupletten worden nu ook zelden in hun geheel gezongen.
Een goed streven was tevens zo weinig mogelijk uitweidingen in de berijming op te nemen. Maar wat is de winst als je daarbij allerlei elementen uit de psalmen weglaat, samenvat of ombuigt, waardoor de oorspronkelijke psalmtekst verminkter in je berijming terechtkomt dan nodig, en waardoor ook verbanden binnen de Schrift niet meer herkenbaar zijn?
Een nieuwe berijming voor de 21e eeuw? Prima! Maar die zal naar mijn overtuiging aan de hand van andere criteria gemaakt moeten worden dan die waar de makers van DNP voor gekozen hebben.
De Nieuwe Psalmberijming, Jan Pieter Kuijper e.a.; uitg. KokBoekencentrum; 320 blz.; € 22,50
Dr. Jan Smelik is musicoloog en hymnoloog