Cultuur & boeken

Duitsland na 1945: de mens wordt tot een wolf

Duitsland na de capitulatie van 8 mei 1945 was een bizarre wereld. Talloze steden waren compleet gebombardeerd. In die puinhopen poseerden modellen voor fotograferen die zich verlustigden aan de ruïnepracht.

23 March 2021 08:19
Flatteuze puinhopen. München, 1946, modefotografie Regina Relang liet haar model in de ruïnes van café Annast poseren.  beeld Münchner Stadtmuseum
Flatteuze puinhopen. München, 1946, modefotografie Regina Relang liet haar model in de ruïnes van café Annast poseren.  beeld Münchner Stadtmuseum

”Wolfstijd” is de titel die de Duitse journalist-historicus Harald Jähner aan zijn boek heeft gegeven en dat een surrealistisch beeld schetst van Duitsland in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Voor zijn werk ontving Jähner vorig jaar op een beurs in Leipzig de prijs voor beste non-fictieboek. Wie het boek leest, kan daar alleen maar mee instemmen. Het boek is vertaald door Anne Folkertsma en Jantsje Post.

Jähner is een begenadigd verteller. Als hij bijvoorbeeld het aantal slachtoffers van de oorlog ter sprake brengt, zegt hij dat de oorlog 6 procent van alle Europeanen het leven kostte. „In Polen werd zelfs een zesde van de bevolking gedood, 6 miljoen mensen. De Joden waren het zwaarst getroffen. Zij telden in hun families niet de doden, maar de overlevenden.”

Jähner richt zich speciaal op de eerste jaren na de oorlog omdat die in de Duitse geschiedschrijving tot dusver onderbelicht zijn gebleven. Die periode direct na 1945 wordt in Duitsland aangeduid met het uur nul, soms ook niemandstijd, of wolfstijd, de tijd waarin de mens tot wolf was geworden. Jähner: „Het idee dat iedereen alleen voor zichzelf of zijn eigen roedel zorgde, bepaalde het zelfbeeld van het land tot diep in de jaren vijftig.” Dat zorgen voor de eigen roedel betekende in de praktijk voedsel ‘organiseren’, zeg maar stelen.

Direct na de oorlog bevond de helft van de Duitsers zich niet meer op de plek waar ze thuishoorden of waar ze wilden zijn. „Er waren 9 miljoen evacués en daklozen als gevolg van de bombardementen, 14 miljoen vluchtelingen en verdrevenen, 10 miljoen vrijgelaten dwangarbeiders en krijgsgevangenen, en geleidelijk keerden er ook vele miljoenen krijgsgevangenen terug.”

Iedereen was continu op de been, schrijft Jähner, „alleen al om op de hoogte te blijven van het laatste nieuws. Zonder functionerende posterijen en telefoon was men op communicatie te voet aangewezen. Wie nog in leven was en wie werd vermist, wat waar te krijgen was of zelfs waar je er alleen maar naar kon informeren, daar kwam je alleen achter als je op pad ging.”

Niet minder dan 45 procent van alle huizen was verwoest. Alleen al Berlijn had volgens schattingen 55 miljoen kubieke meter puin, „in gedachten een muur van 30 meter breed en 5 meter hoog in westelijke richting tot Keulen.” Dresden kende 40 kubieke meter puin per inwoner die de oorlog had overleefd.

Cijfers die de lezer doen duizelen, maar de Duitsers wanhoopten niet. Op 23 april 1945, toen de oorlog nog niet eens was afgelopen, publiceerde de stad Mannheim in zijn officiële circulaire al de oproep ”Wij bouwen op”. De inwoners wilden hun stad weer opbouwen, „eerst op zeer kleine schaal, stapje voor stapje, zodat mensen om te beginnen weer ramen en een dak hebben, en daarna zien we verder.” Tot in de jaren zeventig waren de Duitsers bezig met het verwijderen van het puin uit de gebombardeerde steden.

De chaos, het puin, de vluchtelingen en de troosteloosheid vormen slechts een deel van het verhaal van Duitsland na 1945. Er werd hoe gek het klinkt „ongelofelijk veel gelachen in die jaren.” In 1946 trok in de extreem ontvolkte stad Keulen, waar na afloop van de oorlog nog maar 40.000 van de 770.000 inwoners waren overgebleven, al een kleine carnavalsstoet door de spookachtige ruïnes van de verwoeste stad.

Het gaat te ver Duitsland te vergelijken met Sodom en Gomorra, maar wie ”Wolfstijd” leest, ontkomt niet aan die associatie. Jähner verwoordt het zo: „Het gevoel aan de catastrofe ontsnapt te zijn en de onvoorspelbare, compleet ongeregelde toekomst leidden tot een verhoogde wereldse levensintensiteit.” Hij spreekt zelfs over een seksuele honger, die bizarre vormen aannam. Het is schokkend om te lezen. Voor sommige foto’s geldt dat eveneens.

Die behoefte aan liefde van de naoorlogse vrouw werd aangewakkerd door het vrouwenoverschot, schrijft Jähner. In Berlijn was er op iedere zes vrouwen één man. Veel mannen waren gesneuveld en die de oorlog hadden overleefd „verkeerden vaak in een beklagenswaardige toestand, ze hinkten rond op krukken, rochelden en gaven bloed op.”

Jähner baseert zich bij alles wat hij vertelt niet op verslagen van conferenties of kabinetszittingen. Nee, hij maakt met name gebruik van dagboeken, romans, films en gedichten. En die zeggen bij elkaar veel meer dan droge statistische cijfers.

Het opvallendste van alles wat Jähner naar voren haalt is misschien wel de mentaliteit van de Duitsers tegenover de geallieerden. Meter voor meter moest Duitsland worden veroverd, maar toen ze zich eenmaal hadden overgegeven, viel er geen enkel schot meer. „Het leek wel of het fascisme in de harten van de Duitsers in rook was opgegaan. In plaats van mensen die zich gedroegen als wilde beesten stonden er zwaaiende mensen langs de kant van de weg, die chocola uit de handen van de bezetter aten.”

Jähner stelt de vraag „waar de trots van de Herrenmenschen was gebleven die, volgens de nazi’s, liever wilden sterven dan enige vorm van vreemde overheersing te dulden?”

Die vraag kwam op bij de geallieerden, maar verbazingwekkend genoeg ook bij de Duitsers zelf. Het leek alsof ze gewoon een knop hadden omgezet, aldus Jähner. „Want hoe is het anders te verklaren dat iemand nog geen twee jaar na de oorlog op het idee kwam om zich af te vragen waarom eigenlijk niemand op de wereld de Duitsers echt mocht?” Dat vroeg het tijdschrift Der Standpunkt zich in januari 1947 af.

Zelfs de 6 miljoen vermoorde Joden had de Duitsers niet afgebracht van het idee dat ze een uitzonderlijk ordelijk en fatsoenlijk volk waren. Daarom waren ze zo ontzet toen ze na de oorlog merkten dat in tijden van nood criminaliteit de standaard werd. Om te overleven gingen de Duitsers stelen, en daar schrokken ze van. Dat ze in de oorlog Duitse Joden hadden beroofd en vermoord en dat de beschaving dus al eerder in verval was geraakt, kwam niet in hen op.

Lange tijd is gedacht dat de Duitsers na de oorlog zwegen om alles wat ze hadden meegemaakt in stilte te verwerken. Jähner stelt dat dit misschien hier en daar is gebeurd, maar de Duitsers kwamen vooral „superlatieven tekort om het leed van het Duitse volk hoog boven dat van de andere te plaatsen.” De Duitsers wentelden zich zo in hun eigen leed dat er geen plaats en aandacht meer was voor de echte slachtoffers.

De moord op de Joden bleef hardnekkig buiten beschouwing, daar zwegen de Duitsers over. Zelfs in de schuldbekentenis van de protestantse kerk werd niet expliciet aan de moord op de Joden gerefereerd. Ook de rooms-katholieke bisschoppenconferentie liet de moord op de Joden onvermeld.

Pas in de jaren zestig, toen de Auschwitz-processen werden gevoerd, gingen de Duitsers spreken over de moord op de Joden. Jähner: „Toen pas begon de grootschalige verwerking.”

Boekgegevens

Wolfstijd. Duitsland en de Duitsers 1945-1955, Harald Jähner; uitg. De Arbeiderspers; 503 blz.; € 34,99

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer