L. M. P. Scholten, een spraakmakend scribent
Met Bert Scholten waren er de jaren door dwarsverbindingen. Hij zittend op het uitschuifbankje van de Afscheiding, ik behorend tot een kerk waartoe hij ten principale niet zou kunnen behoren, bleef er amicitia en innerlijke verwantschap.
Deze boekbespreking begin ik hoogstpersoonlijk. In 1998 nam de Kamper nieuwtestamenticus prof. dr. C. J. den Heyer publiekelijk afstand van de klassieke verzoeningsleer, de verzoening door voldoening. In het radioprogramma Deze Week, dat altijd op vrijdagmorgen werd opgenomen, reageerde ik emotioneel. Op diezelfde morgen stond mijn geschokte reactie op de voorpagina van dagblad Trouw. Thuisgekomen van de radio trof ik twee berichten op het antwoordapparaat van mijn telefoon, de een van de vrijgemaakt gereformeerde hoogleraar Jacob Kamphuis, de tweede van Bert Scholten, behorend tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, beiden even existentieel geraakt. Op dat moment werd even een brede interkerkelijke accolade geslagen om het hart van het Evangelie. Onvergetelijk!
Met Bert Scholten waren er de jaren door dwarsverbindingen. Een aantal jaren waren we gesprekspartner op bezinningsdagen van de Driestar over ”de gereformeerde gezindte”. Voor zulke dagen werd je niet ingehuurd als je van dezelfde overtuiging was. Hoe kon het in dit geval ook: hij zittend op het uitschuifbankje van de Afscheiding, ik behorend tot een kerk waartoe hij ten principale niet zou kunnen behoren. En beiden hadden we affiniteit met Groen van Prinsterer, die in zijn dagen een gereformeerde gezindte lokaliseerde in en buiten de Hervormde Kerk.
Op die Driestardagen schudden we ferm aan elkaars kerkelijke boompje, maar zonder enige wanklank. Wij kenden elkaar al vanuit de tijd dat we beiden lid waren van de studentenvereniging CSFR. Scholten, komend uit de Gereformeerde Kerken, was gegrepen door het gedachtegoed van dr. C. Steenblok, en zou hem gaan volgen op diens kerkelijke weg. Ik was gegrepen door het gedachtegoed van dr. Ph. J. Hoedemaker, de tegenpool van Abraham Kuyper, en bleef evenals Hoedemaker trouw aan ”de vaderlandse kerk”. Maar er bleef amicitia en een innerlijke verwantschap.
Herlezen
Nu is mij gevraagd het boek ”Onderweg opgetekend” van Scholten te beoordelen. Het is een derde selectie van de vele stukken die hij de jaren door schreef in de rubriek Terzijde van De Wachter Sions. Lezen betekent hier voor mij herlezen, aangezien ik hem al die jaren in zijn ”veelgelezen rubriek” heb gevolgd, zoals hij mij bleef volgen. We zijn elkaar nooit uit het oog verloren.
Over de inhoud van bepaalde stukken zouden we bij zijn leven eerlijk van gedachten hebben kunnen wisselen. Ik vat nu maar direct een koe bij de hoorns. In een bijdrage over censuur begint hij met het „verfoeilijk optreden van Janmaat en zijn partij der centrumdemocraten.” Te beluisteren viel in die tijd –hier had wel een voetnoot bij gemogen: in de jaren 80 en 90– dat leden van die ultrarechtse partij onder kerkelijke censuur zouden moeten worden geplaatst „en bij volharding zouden moeten worden afgesneden”, zoals bisschop Van Munster van de Rooms-Katholieke Kerk en ds. P. Boomsma, synodepreses van de Gereformeerde Kerken, wilden. Op zichzelf genomen acht Scholten dat „geen verkeerde gedachte.” Maar, zegt hij, „hoe dikwijls gebeurt het nog dat in de grote kerken de tucht wordt gehanteerd? Praktisch is er volstrekte leervrijheid, zowel in de Nederlandse Hervormde Kerk als in de Gereformeerde Kerken.” Als het om tucht gaat, wanneer „de hele gereformeerde belijdenis overboord gaat”, roept ieder in koor: „Tucht is niet meer van deze tijd.” Als voorbeeld noemt hij Kuitert in de Gereformeerde Kerken. Die moet, zegt hij, naar men meent geprezen worden „dat hij zo eerlijk en openhartig is.”
Nu zou ik op mijn beurt kunnen zeggen dat dit bij Scholten, en dan nog zacht gezegd, „geen verkeerde gedachte is” en dat is het ook niet. Maar hier valt meer te zeggen. De loochening bijvoorbeeld van de verzoening door voldoening door Den Heyer, in de treurnis waarover Scholten en ik existentieel samenstemden, is binnen de Protestantse Kerk in wording principieel belijdend weersproken. Dat gebeurde in een getuigend geschrift aangaande de verzoening, onder de titel ”Jezus Christus onze Heer en Verlosser”, waarin de visie van Den Heyer werd uitgesloten. Scholten gaat direct voor justitiële tucht, terwijl hij de judiciële kant onbenoemd laat. Onnodig bovendien te zeggen dat justitiële tuchtoefening een torso is, meer met de mond beleden dan praktisch aangedurfd, in welke kerk dan ook. Wilhelmus à Brakel wist in de kerk van zijn dagen al wel waar hij dan beginnen moest maar niet kon eindigen. „Werp het Woord er maar in en je zult zegen hebben”, zei Kohlbrugge.
Onderbouwd
Wat Scholten te berde bracht in zijn rubriek was altijd onderbouwd. Ds. J. Roos gedacht hem na zijn overlijden in De Wachter Sions als „een markante godgeleerde in de rechte zin van het woord.” Dat zijn hoge woorden. Theologie betekent: God zeggen. Scholten heeft de theologische ontwikkelingen aan de VU, waar hij was afgestudeerd, scherp onder kritiek gesteld, maar hij is daar wel theologisch geschoold. Hij heeft ook zijn journalistieke bekwaamheid, die hij aanvankelijk had beoefend bij het dagblad Trouw, de jaren door te gelde kunnen maken. Altijd schreef hij deskundig, transparant en principieel vanuit de eigen kerkelijke en geestelijke bronnen waaruit hij putte, met grote kennis van de kerk- en dogmengeschiedenis. Zijn verknochtheid aan de Statenvertaling in de meest originele uitgave, en met name ook aan de kanttekeningen bij die vertaling, blijkt permanent in deze stukken van zijn hand. Zeer deskundig! Maar de Heilige Schrift laat zich toch niet aan één enkele vertaling binden?!
De bijdragen zijn te divers om afzonderlijk te beoordelen. Ik noem: doopnaam, gebedshouding, leesdienst, avondmaalsgave, consistoriegebed, gezangen, handoplegging, meditatie, ondertrouw, paasdatum, votum; een mooi stuk over verkeerd aangehaalde Bijbelteksten en een stuk over ”In de hope des eeuwigen levens”, grotendeels bestaande uit een citaat van Wilhelmus à Brakel.
Ik leg nog de vinger bij twee bijdragen. Allereerst over ”kerkmuren”. Scholten reageert op een RD-lezersenquête (mei 1996) met een kop in de krant ”Kerkmuren van minder belang voor RD-lezers”. Nee, zegt Scholten: „Het is een zegen dat er kerkmuren zijn.” Want kerkmuren zijn er om te beschermen. Hij erkent dat er helaas vaak „kerkelijke scheiding is gekomen tussen broeders die zich toch geestelijk één bleven weten”, maar dat neemt „het heilrijke van de kerkmuren” niet weg. Hij sluit af met het perspectief van het Nieuwe Jeruzalem, „waar het ganse geestelijke Israël saamverenigd zal zijn binnen één muur.” Hij benadrukt de twaalf fundamenten en de twaalf geslachten van Israël. Maar de twaalf poorten hadden nader mogen worden geduid. De muren vormden geen gesloten bastions. Intussen pleit Scholten in de laatste zin van dit opstel voor katholiek-gereformeerd, naar Schrift en belijdenis. Ik val hem bij als hij dit „voor elke kerk” bepleit. Maar dan toch die kerkmuren!?
In de tweede plaats het begrip ”reformatorisch”. Bij de oudvaders, zegt hij, vindt men dat woord niet. Zij spraken van gereformeerd, soms hervormd. De oudste vindplaats trof hij in een Woordenboek der Nederlandse taal uit 1958 van W. Moll. Minutieus gaat hij dan na hoe het woord zich in vijf betekenissen ontwikkelde. Men leze zelf. Het begin in reformatorische kring nú ziet hij bij de komst van de Driestar van Krabbendijke naar Gouda, toen „de strak-kerkelijke lijn van voor 1953” werd losgelaten en de school een interkerkelijk karakter kreeg, ”op reformatorische grondslag”, inclusief hervormden. Een informatief artikel, waarbij dan de vraag openblijft waar de lijnen legitiem teruggaan op de reformatoren Luther en Calvijn.
Fragmentarisch
Een verzameling columns als deze heeft naar haar aard een fragmentarisch karakter. Geen enkel thema kan breed worden uitgediept. Met deze uitgave blijft Bert Scholten in herinnering als een spraakmakend scribent uit een smaldeel van de gereformeerde gezindte, die ook buiten zijn eigen kerkelijke ”muren” werd gewaardeerd.
Onderweg opgetekend, L. M. P. Scholten; uitg. Gebr. Koster; 165 blz.; € 15,90