Laatste oordeel
Romeinen 8:1
„Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de geest.”
Welgelukzalig zijn allen die op de Heere vertrouwen, wanneer Zijn toorn maar een weinig ontstoken is. Hoe zal het die mens duidelijk worden dat de snoeren voor hem gevallen zijn in liefelijke plaatsen? Hoe zal hij de heerlijkheid van aardse koninkrijken verachten, al waren zij allen ineen gesmolten, als hij in zijn hart merkt hoe alle koningen, tongen en naties voor de rechterstoel van God moeten staan en de boeken van Zijn wet geopend worden, om hen daarnaar te oordelen, zoals ook de boeken van hun gewetens, om de beschuldiging te bevestigen en hun eigen vonnis te verhaasten?
En als dan in het openbaar gezicht van alle kinderen van Adam en van de engelen al de geheimen aan de dag gelegd zullen worden, hun beschuldiging, zo lang als hun levenstijd was, gelezen zal worden, en zoveel vloeken tegen iedereen uitgesproken worden als er verbrekingen van Gods wet waren, waaraan zij schuldig bevonden zijn – die allen zullen dan lopen in hoeken en holen en roepen tot de bergen, maar helaas is er geen verberging voor Zijn aangezicht.
Wat dunkt u, als die mens –die voor God staat– bij zichzelf zal denken dat hij in het gericht vrijgesproken zal worden door Jezus Christus, niettegenstaande zijn overtredingen veel meer dan bij anderen zijn geweest? Wat zal dan een koning denken van zijn kroon en heerschappij als hij zijn gedachten daarover laat gaan?
Hugo Binning, predikant te Govan
”Des zondaars heiligdom”, 1741